ECLI:NL:CRVB:2012:BX9454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1189 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had op 2 november 2010 vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank Maastricht op 3 februari 2012 werd bevestigd. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.C.S. Grégoire, heeft in hoger beroep de gronden herhaald en betoogd dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten op de reguliere arbeidsmarkt, onder verwijzing naar een WSW-indicatie en rapportages van psycholoog Eggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk zijn en dat de FML van 1 oktober 2010, die is opgesteld in het kader van de Wet WIA, overeenkomt met de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rapportage van psycholoog Eggen onvoldoende medische onderbouwing biedt om de eerdere conclusies te betwisten.

De Raad heeft de verwijzing van appellant naar eerdere rechtspraak verworpen, omdat de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank heeft terecht de functie van timmerman als maatmanfunctie aangemerkt, aangezien appellant deze functie laatstelijk heeft uitgeoefend voor zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning en griffier K.E. Haan.

Uitspraak

12/1189 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 februari 2012, 11/497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grégoire. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 2 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA omdat hij met ingang van 3 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 23 februari 2011 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de conclusies inzichtelijk zijn gemaakt. De WSW-indicatie van appellant noch de ingezonden medische informatie van huisarts Ewalds van 9 december 2010 noch de in beroep ingediende rapportage van psycholoog Eggen hebben de rechtbank aanleiding gegeven tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Verder acht de rechtbank de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende toegelicht. Zij heeft het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding is om van een andere maatmanfunctie dan de aangenomen functie van timmerman uit te gaan onderschreven.
2. Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Hij acht zichzelf niet geschikt om arbeid te verrichten op de reguliere arbeidsmarkt. Hij heeft niet voor niets een WSW-indicatie. De rechtbank heeft onvoldoende waarde gehecht aan de rapportage van psycholoog Eggen, die heeft aangegeven dat appellant niet zonder bijzondere begeleiding op de reguliere arbeidsmarkt kan werken en aan de door deze psycholoog opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij heeft hiertoe gewezen op de uitspraak van de Raad van 28 januari 2009 (LJN BH2262). Voorts is herhaald dat als maatmanfunctie dient te worden uitgegaan van de functie van onderhoudstimmerman in plaats van de functie van timmerman.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat er op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Door de bezwaarverzekeringsarts is toegelicht bij rapportages van 6 januari 2011, 12 april 2011 en 10 juni 2011 dat de verschillen in de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 1 oktober 2010 en de FML zoals opgesteld door psycholoog Eggen wellicht te verklaren zijn vanuit de verschillende onderliggende wettelijke kaders. De FML van 1 oktober 2010 is vastgesteld in het kader van de Wet WIA en de FML van Eggen in het kader van de WSW. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 25 april 2012, LJN BW3814) komt aan een besluit tot toelating tot de doelgroep van de WSW, gelet op het gegeven dat hierbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij een WIA-beoordeling, geen doorslaggevende betekenis toe. Dit neemt niet weg dat aan een WSW-indicatie niet elke betekenis kan worden ontzegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de aan de indicatie ten grondslag liggende stukken, waaronder de rapportage van Eggen met bijbehorende FML, bestudeerd en is vervolgens tot de conclusie gekomen dat deze informatie geen aanleiding geeft tot bijstelling van het medisch oordeel. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt inhoudelijk inzichtelijk zijn. De in de FML van 1 oktober 2010 opgenomen beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren corresponderen met het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts. Terecht heeft de rechtbank ook de bezwaarverzekeringsarts gevolgd in zijn standpunt onder de overweging dat het door Eggen opgestelde rapport met bijbehorende FML geen aanleiding vormt voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts nu aan dit rapport onvoldoende medische onderbouwing ten grondslag ligt. De ter zitting van de Raad geciteerde informatie van P.J.P.K. Lux, arts voor arbeid en gezondheid, daterend uit juni 2012, vormt evenmin grond voor twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, nu deze informatie grote gelijkenis vertoont met de informatie van Eggen.
3.3. De verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 28 januari 2009 (LJN BH2262) slaagt niet nu het geen gelijke gevallen betreft. In de uitspraak van 28 januari 2009 ging het om de situatie dat een door de Raad benoemde deskundige psychiater had vastgesteld dat voor de betrokkene begeleiding en coaching noodzakelijk was. De Raad oordeelde in die zaak dat de noodzaak tot begeleiding en noodzaak in de FML diende te worden opgenomen. In de onderhavige zaak ligt een dergelijk advies van een onafhankelijk deskundige niet voor.
3.4. Ten aanzien van de maatmanfunctie heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat uit de stukken blijkt dat appellant laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid werkzaam is geweest als timmerman. Terecht heeft de (bezwaar)arbeidsdeskundige dan ook deze functie als maatmanfunctie aangemerkt.
3.5. Verder is er geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige wat betreft de geschiktheid van de voorgehouden functies. Ook op dit punt dient de rechtbank te worden gevolgd.
3.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan