ECLI:NL:CRVB:2012:BX9304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-827 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet WIA na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Roermond van 21 december 2010. De appellant, een voormalig directeur-eigenaar van een wegenbouwbedrijf, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een ziekmelding op 17 juli 2007 wegens een te hoge bloeddruk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat de appellant vanaf 25 september 2007 weer geschikt was voor zijn eigen werk. Dit betekende dat de appellant de wachttijd van 104 weken, zoals voorgeschreven in artikel 23 van de Wet WIA, niet had vervuld.

De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een besluit van 29 april 2010. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 17 augustus 2012 zijn beide partijen niet verschenen, maar de Raad heeft de zaak op basis van de ingediende stukken behandeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat de appellant niet meer arbeidsongeschikt was vanaf 25 september 2007. De Raad heeft geen nieuwe argumenten gehoord die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op dezelfde datum.

Uitspraak

11/827 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 december 2010, 10/721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 augustus 2012. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2. Appellant is directeur-eigenaar geweest van een wegenbouwbedrijf. Nadat hij op 17 juli 2007 in deze functie was uitgevallen wegens een te hoge bloeddruk, heeft hij het Uwv verzocht in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 3 februari 2010 is dit verzoek afgewezen, omdat hij vanaf 25 september 2007 geschikt werd geacht voor zijn eigen werk en daarom de in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bedoelde wachttijd niet had volbracht.
2. Bij besluit van 29 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 3 februari 2010 gemaakte bezwaar, onder handhaving van het in dat besluit ingenomen standpunt, ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarin is overwogen dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellant vanaf 25 september 2007 niet meer ongeschikt was te achten tot het verrichten van zijn werk. Uitgaande van die datum is er sinds de ziekmelding per 17 juli 2007 geen periode van 104 weken arbeidsongeschiktheid - zoals bedoeld in artikel 23 van de Wet WIA - aan te wijzen zodat appellant de wachttijd niet heeft vervuld.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep, waarin geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht dan eerder in de procedure, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.2. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt
KR