ECLI:NL:CRVB:2012:BX9210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-106 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. W.G.H. Janssen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 november 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant ontving bijstand, maar na een melding dat hij niet meer op het opgegeven adres woonachtig zou zijn, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg onderzoek verricht. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode en de beëindiging van de bijstand met ingang van 6 augustus 2009. Het college verklaarde de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 21 augustus 2012 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij vooral aandacht vroeg voor de verrekening van zijn Wajong-uitkering met de bijstand. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant over de periode van 8 juli 2009 tot 8 september 2009 geen recht had op bijstand, maar wel op een Wajong-uitkering, die hem ook is uitbetaald. De Raad concludeert dat appellant onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het resultaat dat hij nastreeft niet kan worden bereikt.

De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2012.

Uitspraak

11/106 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 november 2010, 09/7256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak 2 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G.H. Janssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Schuurman.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Naar aanleiding van een melding dat appellant niet langer woonachtig is op het door hem opgegeven adres [adres 1] te [gemeente], heeft het college onderzoek verricht. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 6 augustus 2009 de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 9 juli 2009 tot en met 5 augustus 2009, en de bijstand beëindigd met ingang van 6 augustus 2009. Bij besluit van 8 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 6 augustus 2009 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het adres [adres 1] te [gemeente]. Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college appellant met ingang van 8 september 2009 weer in aanmerking gebracht voor bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij het verweerschrift van 25 februari 2011 heeft het college enkele stukken overgelegd, waaronder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 december 2009. Uit dit besluit blijkt dat het Uwv appellant met ingang van 20 augustus 2008 in aanmerking heeft gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het college heeft verder een aan appellant gerichte brief van 14 januari 2010 van het Uwv overgelegd. In deze brief staat onder meer dat het Uwv de nog te betalen Wajong-uitkering dient te verrekenen met de al ontvangen bijstand over dezelfde periode. Omdat appellant over de periode 8 juli 2009 tot 8 september 2009 geen bijstand heeft ontvangen, wordt de Wajong-uitkering rechtstreeks aan appellant betaald. Vanaf 1 november 2009 wordt de Wajong rechtstreeks aan appellant betaald.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad ziet zich, gelet op de omstandigheden neergelegd in 4, geplaatst voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
5.2. Appellant heeft ter zitting betoogd dat het hem alleen nog te doen is om de verrekening van de Wajong-uitkering met de bijstand, waarover hem geen verantwoording is gegeven. Hij heeft een periode van zo’n vijf maanden vanaf september 2009, geen Wajong-uitkering ontvangen en ook geen bijstand.
5.3. Vaststaat, en niet in geschil is dat appellant over de periode 8 juli 2009 tot 8 september 2009 geen recht had op bijstand en wel recht op een Wajong-uitkering. Die uitkering is over die periode ook uitbetaald aan appellant. Voor zover er nog onduidelijkheden bestaan over de verrekening en/of de uitbetaling van zijn uitkering(en) na de hier te beoordelen periode, dient appellant zich voor een nadere toelichting tot het college of het Uwv te wenden.
5.4. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.H. Bel en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
De griffier is buiten staat te tekenen
HD