10/6208 ZW, 11/2146 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2010, 09/2131 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 3 februari 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 26 januari 2009 in dienst getreden bij de [naam werkgever] (werkgever) als planner. Bij indiensttreding is appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) arbeidsongeschikt naar de klasse van 35 tot 45%. Op 25 februari 2009 meldt appellant zich ziek en binnen de proeftijd wordt appellant met ingang van 26 februari 2009 ontslagen. De werkgever meldt appellant op 26 februari 2009 ziek bij het Uwv.
2. Bij besluit van 21 april 2009 wordt aan appellant met ingang van 26 februari 2009 ziekengeld toegekend van 70% van het voor appellant vastgestelde dagloon van € 123,86. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat zijn dagloon had moeten worden berekend aan de hand van artikel 29b van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 23 juni 2009 ongegrond verklaard omdat er geen sprake is van een loondoorbetalingsverplichting van de werkgever nu zijn dienstverband met ingang van 26 februari 2009 is geëindigd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 23 juni 2009 niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat het Uwv hangende het beroep bij besluit van 26 maart 2010 de beslissing op bezwaar van 23 juni 2009 heeft gewijzigd in de zin dat, nu appellant zich tijdens het dienstverband ziek heeft gemeld toepassing wordt gegeven aan artikel 29b van de ZW en zijn dagloon op grond van artikel 11 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen wordt vastgesteld op € 151,04. Het beroep van appellant tegen deze gewijzigde beslissing op bezwaar is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank volgt appellant niet in zijn betoog dat hij in aanmerking komt voor een uitkeringspercentage van 100% van het dagloon. De rechtbank acht van belang dat de werkgever op het formulier ziekteaangifte heeft vermeld dat hij verplicht is om appellant bij ziekte 70% door te betalen. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de werkgever het Uwv heeft verzocht de ZW-uitkering te verhogen tot 100% van het dagloon.
4.1. In hoger beroep wordt namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij gaat aan een in beroep ingebrachte brief van zijn werkgever van 6 april 2010. In die brief bevestigt de werkgever dat de betaling van ziekengeld voor het eerste jaar 100% van het brutoloon bedraagt.
4.2. Het Uwv heeft, naar aanleiding van het hoger beroepschrift, de bestreden beslissing van 26 maart 2010 ingetrokken en daarvoor een nieuwe beslissing op bezwaar van 3 februari 2011 in de plaats gesteld. In deze nieuwe beslissing op bezwaar wordt het aan appellant toegekende ziekengeld met ingang van 25 februari 2009 op 100% van het voor hem geldende dagloon gesteld en met ingang van 26 februari 2009 wordt het ziekengeld vastgesteld op 70% van het dagloon omdat per die datum de dienstbetrekking met de werkgever is geëindigd.
4.3. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat hij uit informatie van het Uwv heeft begrepen dat hij recht zou hebben op een ziekengeld van 100% van het voor hem geldende dagloon omdat hij een arbeidsgehandicapte werknemer is.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Met het besluit van 3 februari 2011 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het eerder ingenomen standpunt niet is gehandhaafd. Om die reden kan de aangevallen uitspraak, waarbij het eerdere standpunt werd onderschreven, niet in stand blijven. De beslissing op bezwaar van 3 februari 2011 komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van appellant zodat dit nieuwe besluit op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb in de beoordeling moet worden betrokken en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 26 maart 2010 mede geacht wordt gericht te zijn tegen de beslissing op bezwaar van 3 februari 2011.
5.2. Ingevolge artikel 29b, eerste lid, onder a, van de ZW, in samenhang met artikel 90, eerste lid, onder a, van de ZW, zoals deze bepalingen luidden in de periode hier in geding en voor zover hier van belang, heeft de werknemer die, onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking bedoeld in artikel 3, 4 of 5, arbeidsgehandicapte was op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, die aangevangen zijn in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking. Op grond van artikel 29b, vijfde lid, van de ZW bedraagt het ziekengeld, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid 70% van het dagloon van de verzekerde. Het zesde lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van het vijfde lid het ziekengeld in het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken van de werknemer, bedoeld in artikel 3, op verzoek van de werkgever wordt gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht.
5.3. Uit de bovengenoemde bepalingen volgt dat appellant na het einde van zijn dienstbetrekking op 26 februari 2009 in aanmerking komt voor een ziekengeld van 70% van het voor hem geldende dagloon. Door het einde van de dienstbetrekking rust op de werkgever geen loondoorbetalingsplicht en kan appellant na 25 februari 2009 niet in aanmerking komen voor een ziekengeld van 100% van het voor hem geldende dagloon in de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid.
5.4. Het door appellant ter zitting aangevoerde standpunt dat het Uwv hem naar aanleiding van zijn ziekmelding heeft medegedeeld dat hij recht heeft op ziekengeld van 100% van het voor hem geldende dagloon, vat de Raad op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zoals de Raad herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Appellant heeft geen stukken kunnen overleggen of anderszins aannemelijk kunnen maken dat hem door het Uwv de uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan dat hij recht heeft op een ziekengeld van 100% van het voor hem geldende dagloon. De informatie die appellant van zijn werkgever heeft ontvangen over de omvang van zijn recht betreffen geen mededelingen van het Uwv. Voor zover appellant daarop heeft vertrouwd kan dat het Uwv niet binden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
6. Het onder 5.1 tot en met 5.4 overwogene leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 26 maart 2010 ongegrond werd verklaard, en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 3 februari 2011 ongegrond moet worden verklaard.
7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 437,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 26 maart 2010 ongegrond werd verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 maart 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 maart 2010;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2011 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.