ECLI:NL:CRVB:2012:BX9048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4972 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling recht op WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, die wegens rugklachten uitgevallen was voor zijn werk als reachtruckchauffeur, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet WIA, en dit besluit werd in bezwaar door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn rug- en psychische klachten.

Tijdens de zitting op 10 augustus 2012 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een arbeidsdeskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling en de arbeidsongeschiktheidsschatting correct waren. Er waren geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 september 2012, waarbij de Raad de eerdere beslissing van het Uwv handhaafde en de argumenten van appellant verwierp. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de WIA.

Uitspraak

11/4972 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2011, 10/3445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 21 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Bij brieven van 4 oktober 2011 en 30 juli 2012 heeft het Uwv verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 15 augustus 2006 wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werk als reachtruckchauffeur bij een opslag- en distributiebedrijf. Na een verlengde loondoorbetalingsplicht van de werkgever van appellant tot 30 oktober 2009 is de beoordeling van de aanvraag van appellant tot het ontvangen van een WIA-uitkering enige tijd opgeschort.
1.2. Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 oktober 2009 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant niet arbeidsongeschikt is in de zin van die wet.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2009 ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant met ingang van 30 oktober 2009 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingediende beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de volledigheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat ten onrechte functies zijn geduid die appellant vanwege de vastgestelde beperkingen niet zou kunnen vervullen.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Evenals in bezwaar en beroep heeft hij in hoger beroep aangevoerd dat bij de vaststelling van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn rugklachten en dat ook aan zijn psychische klachten onvoldoende aandacht is besteed door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Hij acht zichzelf vanwege zijn klachten niet in staat tot het vervullen van de geselecteerde functies.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft de eerder aangevoerde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom de in beroep door appellant overgelegde stukken geen aanleiding geven om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Ook in hoger beroep zijn geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
4.2. Ten slotte kan worden vastgesteld dat er evenmin aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid overschrijdt. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting overweegt de Raad in dit verband nog dat de stelling van appellant dat de functies voor hem medisch niet haalbaar zijn, in overwegende mate is gebaseerd op zijn - blijkens het vorenoverwogene - niet door de Raad gevolgde - opvatting dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.3. Uit het overwogene onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.R. Schuurman
EK