11/7145 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2011, 11/2350 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2012. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is geboren [in] 1940. In augustus 2009 heeft hij een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft de Svb appellant met ingang van augustus 2008, een jaar voor de aanvraagdatum, een ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 18% van het maximale pensioen. Daarbij is overwogen dat het pensioen slechts in bijzondere situaties met een verdergaande terugwerkende kracht dan een jaar kan worden toegekend en dat de Svb geen bijzondere omstandigheden bekend zijn.
1.3. Bij het bestreden besluit van 4 maart 2011 heeft de Svb zijn besluit van 21 oktober 2009 na bezwaar gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn door de rechtbank is ontvangen en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Uitgaande van de verzending van het bestreden besluit op 4 maart 2011, welke verzending door appellant niet wordt betwist, eindigt de beroepstermijn van zes weken op 15 april 2011.
3.3. Appellant heeft op 14 maart 2011 een ‘registered letter’ aan de rechtbank gericht. Met de rechtbank en de Svb acht de Raad aannemelijk dat deze brief een beroepschrift bevatte, gericht tegen het bestreden besluit. Er was voor appellant op dat moment geen andere reden om zich tot de rechtbank te wenden. Volgens de administratie van de rechtbank is deze brief aldaar niet ontvangen.
3.4. Omdat appellant geen ontvangstbevestiging van zijn brief van 14 maart 2011 ontving en hij zich zorgen maakte over de ontvangst van zijn beroepschrift, heeft appellant het beroepschrift op 3 mei 2011 nogmaals, dit keer per gewone luchtpost, naar de rechtbank gezonden. Deze brief is door de rechtbank op 9 mei 2011 ontvangen.
3.5. Nu appellants beroepschrift de rechtbank eerst op 9 mei 2011 heeft bereikt, is de beroepstermijn overschreden. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat ten aanzien van een na de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat op grond van deze bepaling in dit geval niet-ontvankelijk¬verklaring achterwege dient te blijven.
3.6. Appellant heeft zijn beroepschrift een maand voor het einde van de beroepstermijn per aangetekende post naar de rechtbank verzonden. Appellant mocht erop vertrouwen dat dit schrijven de rechtbank (tijdig) zou bereiken. Dat appellant zijn beroepschrift per fax had kunnen verzenden, zoals de rechtbank overweegt, doet hieraan niet af. Bovendien heeft appellant er terecht op gewezen dat het faxnummer van de rechtbank hem eerst bekend was nadat de rechtbank hem de ontvangst van zijn beroepschrift had bevestigd.
3.7. Teneinde tot finale geschilbeslechting te komen, zal de Raad het geding niet terugwijzen naar de rechtbank maar daarover thans een oordeel geven. Hij neemt daarbij in aanmerking dat partijen zich inhoudelijk over het geschil hebben uitgelaten en dat de gedingstukken voldoende gegevens bevatten om thans tot een oordeel te komen.
3.8. Hetgeen in het bestreden besluit is overwogen, kan geheel worden onderschreven.
3.9. In artikel 16 van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de aanvraag werd ingediend. Voor bijzondere gevallen kan daarvoor worden afgeweken.
3.10. Volgens vaste rechtspraak levert onbekendheid met de wettelijke regelingen in de regel geen bijzonder geval op als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt indien de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op pensioen verschoonbaar was, maar daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. Uitgangspunt is dat het vermoedelijk recht op ouderdomspensioen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van algemene bekendheid is. Dat was toen appellant Nederland verliet niet anders dan toen appellant de leeftijd van 65 jaar bereikte. Het had op de weg van appellant gelegen om navraag te doen bij de Svb.
3.11. Voor zover appellant op het verkeerde been is gezet door informatie van een medewerkster van de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika ‘dat hij bericht zou ontvangen van de Svb indien hij voor een pensioen in aanmerking kwam’, komt dit voor zijn rekening. Wat er van de inhoud van deze mededeling ook zij, het betreft hier een uiting van een functionaris die niet met de uitvoering van de AOW is belast. Toen appellant ten tijde van zijn 65e verjaardag niets van de Svb vernam, had hij aldaar omtrent zijn mogelijke aanspraken op een pensioen kunnen informeren.
3.12. Ook de grond dat de Svb appellant had kunnen en moeten informeren over zijn aanspraak op pensioen, slaagt niet. Appellant was bij de Svb niet bekend, dit in tegenstelling tot in Nederland woonachtige personen die de 65-jarige leeftijd bereiken. De grond dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen slaagt derhalve evenmin.
3.13. Verder is niet kunnen blijken dat appellant door een door hem genoemd ongeval buiten staat is geweest een aanvraag bij de Svb in te dienen.
3.14. Het onder 3.8 tot en met 3.13 overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-Vernietigt de aangevallen uitspraak;
-Verklaart het beroep ongegrond;
-Bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,– vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.R. Schuurman