ECLI:NL:CRVB:2012:BX8999

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2583 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van projectmanager wegens aannemen geldbedrag van bouwbedrijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, een projectmanager bij de gemeente Sittard-Geleen, tegen zijn ontslag. Appellant had een geldbedrag van € 20.000,- aangenomen van de directeur van een bouwbedrijf, wat door het college van burgemeester en wethouders werd aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Het college had eerder een voornemen tot ongevraagd ontslag kenbaar gemaakt, omdat appellant niet alleen het geld had aangenomen, maar ook andere gedragingen had vertoond die de schijn van belangenverstrengeling wekten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het aannemen van het geldbedrag, zelfs als het als een lening zou worden beschouwd, de schijn van belangenverstrengeling wekte en dat appellant in zijn rol als ambtenaar had gefaald in het bewaken van zijn integriteit. De opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag werd als niet onevenredig beschouwd, gezien de ernst van het plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de belangen van het college om integere ambtenaren in dienst te hebben zwaarder wogen dan de door appellant aangevoerde belangen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

11/2583 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 maart 2011, 10/1432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Osmic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als projectmanager B bij de afdeling Vastgoed en Projecten van de gemeente Sittard-Geleen.
1.2. Bij brief van 13 oktober 2009 heeft het college appellant zijn voornemen kenbaar gemaakt hem met toepassing van artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag op te leggen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant een geldbedrag van € 20.000,- heeft aangenomen van de directeur van het bouwbedrijf JJ, dat hij dit bedrijf heeft gevraagd hem zeefdrukken als relatiegeschenk te geven, dat hij heeft geprobeerd dit bedrijf over te halen tot het betalen van een onverplichte vergoeding aan de gemeente onder voorspiegeling van mogelijk voordeel, dat hij dit bedrijf geheime prijsinformatie heeft verstrekt in het kader van een aanbesteding en dat hij niet onmiddellijk medewerking heeft verleend aan een tegen hem ingesteld onderzoek. Nadat appellant ter zake een schriftelijke verantwoording had ingediend, heeft het college bij besluit van 12 januari 2010 uitvoering gegeven aan zijn ontslagvoornemen. Bij besluit van 27 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het ontslagbesluit, na door appellant gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij het standpunt van het college deelt, dat reeds het aannemen van een geldbedrag van € 20.000,- het ontslag kan dragen. De rechtbank heeft daarom de overige appellant verweten gedragingen buiten bespreking gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Appellant heeft gesteld dat het bedrag van € 20.000,- geen gift maar een geldlening betrof en dat het aannemen daarvan geoorloofd is. Daarover overweegt de Raad dat appellant dit bedrag in twee blanco enveloppen heeft ontvangen van de directeur van bouwbedrijf JJ buiten aanwezigheid van derden en dat appellant geen rente was verschuldigd. Dit sluit niet zonder meer uit dat sprake was van een geldlening, maar op geen enkele manier is vastgelegd of anderszins gebleken dat het om een lening ging. Voorts is geen termijn afgesproken na afloop waarvan terugbetaling zou moeten volgen. Weliswaar heeft appellant een door hem en de directeur ondertekende verklaring overgelegd dat appellant het bedrag geheel heeft terugbetaald maar dat was op 10 december 2010, dus lang nadat de overdracht van het geld aan appellant aan het licht was gekomen en hij daarover was onderhouden. Verder heeft appellant over het tijdstip van ontvangst van de lening en het doel waarvoor hij een lening nodig zou hebben gehad wisselende en daardoor minder geloofwaardige verklaringen afgelegd.
4.2. Zelfs indien het gaat om een geldlening, dan wekt het aanvaarden daarvan van een zakenrelatie ten minste de schijn van belangenverstrengeling. Daar komt bij dat appellant ook in dat geval voordeel heeft genoten doordat hij geen rente verschuldigd was. Het college heeft het aannemen van het bedrag van € 20.000,- onder deze omstandigheden terecht als ernstig plichtsverzuim aangemerkt. Daarbij is in ogenschouw genomen dat appellant namens de gemeente zakelijke contacten had met het bouwbedrijf JJ en zich door het aanvaarden van het geldbedrag in een afhankelijke verhouding tot dit bedrijf heeft gebracht waarvan de gemeente (financieel) nadeel heeft kunnen ondervinden. Appellant is aldus ernstig tekort geschoten in het bewaken van zijn positie als integer, betrouwbaar en van relevante marktpartijen onafhankelijk vertegenwoordiger van de gemeente. Het vertrouwen dat het college in hem moest kunnen stellen, heeft hij ernstig beschaamd.
4.3. Gezien de ernst van dit plichtsverzuim is de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag, anders dan appellant heeft aangevoerd, niet onevenredig. Het college en de rechtbank hebben de door appellant aangevoerde belangen in dit verband terecht minder zwaar laten wegen dan het belang van het college om integere ambtenaren in dienst te hebben .
4.4. Het voorgaande brengt mee dat ook de Raad niet zal overgaan tot een beoordeling van het overige door het college gestelde plichtsverzuim van appellant.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak verdient bevestiging.
5. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.Th. Wolleswinkel en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2012.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) R. Scheffer