ECLI:NL:CRVB:2012:BX8892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6905 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Extra geldregeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Kompas, dat haar aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Extra geldregeling buiten behandeling heeft gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan. Appellante had op 25 mei 2009 een aanvraag ingediend, maar het dagelijks bestuur verzocht haar om de herkomst van drie bankstortingen aan te tonen. Appellante gaf aan dat het geld afkomstig was van haar gespaarde salaris tijdens haar dienstverband bij McDonald's in 2007 en 2008. Het dagelijks bestuur oordeelde echter dat appellante haar verklaring niet met bewijs had onderbouwd en besloot de aanvraag niet verder in behandeling te nemen.

De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante binnen de gestelde termijn een verklaring had gegeven. De Raad stelde vast dat de rechtbank de situatie niet correct had beoordeeld, waardoor de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking kwam. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het beroep gegrond verklaard. De Raad vernietigde het besluit van 20 oktober 2009 en herroept het besluit van 17 juni 2009, waarbij de aanvraag werd afgewezen. De Raad bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het eerdere besluit en dat het dagelijks bestuur het griffierecht aan appellante moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij aanvragen voor tegemoetkomingen en de verantwoordelijkheden van aanvragers om duidelijkheid te verschaffen over de herkomst van hun middelen. De Raad concludeerde dat appellante niet in staat was om meer duidelijkheid te geven over de bankstortingen, wat voor haar rekening en risico kwam.

Uitspraak

10/6905 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 december 2010, 09/2086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen en zorg (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 2 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2012. Appellante is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.M. Limpens.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 25 mei 2009 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming op grond van de zogenoemde Extra geldregeling (regeling). Daarbij heeft zij opgegeven dat zij geen inkomen heeft.
1.2. Bij brief van 2 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur appellante meegedeeld dat een aantal gegevens ontbreekt. Appellante heeft opgegeven geen inkomsten te hebben, terwijl er toch bankstortingen zijn te zien op 30 januari 2009 (€ 100,--), 23 maart 2009 (€ 100, ) en 20 april 2009 (€ 250,--). Het dagelijks bestuur heeft appellante daarom verzocht vóór 16 juni 2009 aan te tonen waar zij het geld van heeft of aan heeft verdiend. Bij brief van 3 juni 2009 heeft appellante het dagelijks bestuur in reactie daarop meegedeeld dat het geld dat zij op haar bankrekening heeft gestort, geld is dat zij heeft gespaard tijdens haar dienstverband bij McDonald’s in 2007 en 2008.
1.3. Bij besluit van 17 juni 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 oktober 2009 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten de aanvraag van appellante niet verder in behandeling te nemen. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appelante haar verklaring over de herkomst van de bankstortingen niet met enig begin van bewijs aannemelijk heeft gemaakt. Het dagelijks bestuur acht het zeer onwaarschijnlijk dat appellante op het moment van de aanvraag nog geld bezit van het salaris dat zij verdiende gedurende de periode dat zij werkzaam was bij McDonald’s. Dat appellante niet kan aantonen dat zij haar salaris destijds van haar bankrekening heeft afgehaald en ergens heeft bewaard om daar vervolgens in januari, maart en april 2009 kasstortingen mee te verrichten, komt voor haar eigen verantwoordelijkheid en risico.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat het dagelijks bestuur haar aanvraag op onjuiste gronden niet in behandeling heeft genomen. Dat het dagelijks bestuur haar verklaring over de herkomst van de bankstortingen niet geloofwaardig acht, kan geen grond vormen om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Er is naar het oordeel van de Raad geen situatie als bedoeld onder 4.2. Bij brief van 2 juni 2009 is aan appellante niet verzocht om specifieke gegevens of bescheiden, maar om de herkomst van een drietal bankstortingen aan te tonen. Appellante heeft vervolgens binnen de daarvoor gegeven termijn een verklaring gegeven voor de bankstortingen. Gelet hierop was het dagelijks bestuur niet bevoegd om de aanvraag om bijstand van appellante met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. Dat het college de gegeven verklaring niet toereikend acht doet daar niet aan af. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Aansluitend zal worden bezien welk gevolg aan deze uitkomst wordt gegeven.
4.3. De Raad ziet in dit geval aanleiding, met het oog op de finale beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien.
4.4. Vaststaat dat appellante op 30 januari 2009 en 23 maart 2009 een bedrag van € 100, op haar bankrekening heeft gestort en op 20 april 2009 een bedrag van € 250,--. In een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager over de herkomst van deze stortingen de nodige duidelijkheid te verschaffen. Appellante is hierin niet geslaagd. De verklaring die appellante daarover op 3 juni 2009 heeft gegeven, is daartoe onvoldoende. Dat appellante niet is staat is om meer duidelijkheid te verschaffen omdat zij het van haar salaris gespaarde geld thuis bewaarde, komt voor haar rekening en risico. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld of zij recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de regeling.
4.5. Gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, zal de Raad het besluit van 17 juni 2009 tot het buiten behandeling laten van de aanvraag van 25 mei 2009 herroepen en daarvoor in de plaats stellen een afwijzing van deze aanvraag.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 oktober 2009;
-herroept het besluit van 17 juni 2009, wijst de aanvraag af, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 oktober 2009;
-bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J. Govaers en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot
HD