ECLI:NL:CRVB:2012:BX8778
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Faillissement werkgever en aanvraag om overneming van betalingsverplichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, [A. te B.], tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 juni 2011. Appellant was als directeur in dienst bij [werkgever] en heeft ontslag genomen op [ontslagdatum]. Bij de afronding van zijn dienstverband ontstond er een geschil over de leaseauto, wat leidde tot een civiele procedure. Na het faillissement van de werkgever heeft appellant een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor overneming van de betalingsverplichtingen van de werkgever op basis van de Werkloosheidswet (WW). Deze aanvraag werd door het Uwv afgewezen, omdat er geen duidelijke samenhang was tussen de ontslagname van appellant en het faillissement van de werkgever, en omdat de vordering van appellant aan gerede twijfel onderhevig was.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant niet al zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst is nagekomen, wat rechtvaardigde dat de schade die de werkgever had geleden, verrekend kon worden met het laatste salaris of de eindafrekening. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank de juiste toetsingsmaatstaf had aangelegd en dat de vordering van appellant niet duidelijk aanwijsbaar was. Het feit dat er een geschil was over de leaseauto en dat appellant een procedure had aangespannen, wees er al op dat de vordering niet duidelijk was. De Raad concludeerde dat de loonvordering van appellant niet voor overneming in aanmerking kwam en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.