ECLI:NL:CRVB:2012:BX8724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2408 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering en verrekening met Duitse uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in de jaren '70, '80 en '90 in Duitsland heeft gewoond en gewerkt. Appellante ontving een 'Rente wegen voller Erwerbsminderung' van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen, die vanaf juni 2007 aan haar was toegekend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter besloten deze Duitse uitkering volledig te verrekenen met de aan appellante toegekende IVA-uitkering, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting heeft appellante aangegeven dat zij, in het licht van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, niet langer betwist dat de Wet WIA onder de materiële werkingssfeer van Verordening 1408/71 viel. Tevens werd niet betwist dat het Uwv de Duitse uitkering mocht verrekenen met de IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv de berekeningen correct had uitgevoerd volgens de nationale samenloopregeling en artikel 46, tweede lid, van Verordening 1408/71. De Raad concludeerde dat appellante niet tekort was gedaan door deze toepassing van de regeling, ondanks haar onvrede over de begrijpelijkheid van de berekeningen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met M.R. Schuurman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/2408 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 maart 2010, 09/3637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 september 2012
PROCESVERLOOP
Mr. I.M. van den Heuvel, advocaat, heeft namens appellante hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2012. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft de Nederlandse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. In de jaren ’70, ’80 en ’90 heeft appellante in Duitsland gewoond en, in een aantal periodes, gewerkt. Sinds 15 november 2000 woont appellante weer in Nederland. Vanaf november 2001 is appellante als huishoudelijke hulp werkzaam geweest voor [Z.] Daarnaast ontving ze laatstelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vanuit deze situatie heeft appellante zich op 10 oktober 2005 bij het Uwv met gewrichtsklachten ziekgemeld.
1.2. Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het Uwv appellante per 8 oktober 2007, in aansluiting op de ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking te nemen wachttijd, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht en haar met ingang van die datum een IVA-uitkering toegekend van, inclusief vakantiegeld,
€ 807,96 bruto per maand.
1.3. Bij besluit van 18 september 2008 heeft de Deutsche Rentenversicherung Westfalen vanaf juni 2007 een “Rente wegen voller Erwerbsminderung” aan appellante toegekend.
1.4. Vervolgens heeft het Uwv appellante bij besluit van 9 oktober 2008 meegedeeld dat de aan appellante toegekende “Rente wegen voller Erwerbsminderung” vanaf 8 oktober 2007 volledig wordt verrekend met de aan haar toegekende IVA-uitkering. Naast de “Rente wegen voller Erwerbsminderung” keert het Uwv de IVA-uitkering slechts uit voor zover deze de “Rente wegen voller Erwerbsminderung” overtreft. Het bezwaar van appellante hiertegen is bij besluit van 7 juli 2009 (bestreden besluit) door het Uwv ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat toepassing van de nationale samenloopregeling die is neergelegd in het “Besluit voorkoming en beperking samenloop WAO- en WIA-uitkeringen met uitkeringen op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid” voor appellante gunstiger is dan pro-ratering op grond van artikel 46, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71
(Vo 1408/71).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aanvankelijk al haar bezwaar- en beroepsgronden herhaald. Ter zitting van de Raad is appellante echter met het Uwv overeengekomen dat het Uwv appellantes aanvullend bezwaarschrift van 20 april 2009 alsnog naar de Deutsche Renteversicherung Westfalen door zal sturen als bezwaar tegen het onder punt 1.3 vermelde besluit van 18 september 2008, zodat de Raad zich niet hoeft uit te laten over de vraag of het bezwaar van appellante geacht moet worden ook gericht te zijn tegen dit besluit. Verder heeft appellante ter zitting van de Raad aangegeven dat zij - gelet op het arrest van (thans) het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 augustus 1993, C-66/92, Acciardi - niet langer betwist dat de Wet WIA ten tijde in dit geding van belang onder de materiële werkingssfeer viel van Vo 1408/71, terwijl evenmin nog ten principale wordt betwist dat het Uwv de aan appellante toegekende “Rente wegen voller Erwerbsminderung” mag verrekenen met de aan haar toegekende IVA-uitkering. Gehandhaafd is slechts de stelling dat de berekeningen die ten grondslag liggen aan het besluit op bezwaar onbegrijpelijk zijn. Ten aanzien van die stelling overweegt de Raad dat het Uwv blijkens gedingstuk B29, zoals toegelicht en (licht) gecorrigeerd bij het bestreden besluit, op een juiste wijze berekeningen heeft gemaakt volgens de nationale samenloopregeling en volgens artikel 46, tweede lid, van Vo 1408/71 en dat niet kan worden gezegd dat appellante tekort is gedaan door toepassing van de nationale samenloopregeling. Dat op gedingstuk B29 door het Uwv ook een code is vermeld voor intern gebruik en dat appellante de berekeningen van het Uwv niet kan volgen, maakt de berekeningen van het Uwv niet onbegrijpelijk.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voor zover nog aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.R. Schuurman