11/1769 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 februari 2011, 10/2581 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Namens appellant is nadere informatie verstrekt en zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Voor appellant is verschenen mr. Brouwer. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is in 2004 wegens schouderklachten, beenklachten en rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als medewerker vishandel. Appellant heeft naderhand ook psychische klachten ontwikkeld.
1.2. Met ingang van 11 november 2006 is appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3. Bij besluit van 2 september 2009 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 11 november 2009, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 35%.
1.4. Bij besluit van 3 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 2 september 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. Daartoe heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen geen aanleiding te zien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzocht. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie ingewonnen bij de behandelend psycholoog.
2.3. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist te achten. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zich wat betreft de vaststelling van de beperkingen van appellant op lichamelijk gebied heeft kunnen verenigen met de verzekeringsarts. Wat betreft de psychische beperkingen van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt. De stelling van appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte zijn afgeweken van de FML van 2006 omdat zijn gezondheidssituatie nadien niet in positieve zin is gewijzigd, is door de rechtbank verworpen, met de overweging dat appellant in 2006 twee herniaoperaties heeft ondergaan en er toen sprake was van forse beperkingen ten aanzien van de rug. Het is daarom volgens de rechtbank niet onbegrijpelijk dat de FML in 2009 verschilt van die in 2006.
2.4. Ook heeft de rechtbank zich niet kunnen stellen achter de opvatting van appellant dat ten onrechte geen urenbeperking van toepassing is geacht. Terecht is volgens de rechtbank door het Uwv geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de daarvoor geldende indicaties.
2.5. Ten slotte heeft de rechtbank in haar oordeelsvorming over de medische grondslag van het bestreden besluit betrokken dat appellant geen objectief-medische onderbouwing heeft voor zijn opvatting dat zijn beperkingen zijn onderschat. De in dit verband door appellant naar voren gebrachte stelling dat de informatie van de behandelend revalidatiearts onvoldoende is meegewogen, is door de rechtbank verworpen, omdat de bezwaarverzekeringsarts die informatie in een tweetal rapporten heeft besproken. Ook op de door appellant ingebrachte rapportages van zijn behandelend fysiotherapeuten is door de bezwaarverzekeringsarts gereageerd, en deze informatie geeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de van het oordeel van de verzekeringsartsen, aldus de rechtbank.
2.6. Ook heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Terecht is ervan uitgegaan dat de belasting van die functies past binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Voor zover sprake is van signaleringen, ten teken van een mogelijke overschrijding van die belastbaarheid, is naar het oordeel van de rechtbank door de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige, ook op de door appellant bekritiseerde aspecten, voldoende toegelicht dat deze signaleringen geen daadwerkelijke overschrijding van de toegestane belastbaarheid opleveren.
3.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, komt in overwegende mate neer op een herhaling van de in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden. De Raad kan zich volledig vinden in de over zowel de medische grondslag als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gegeven overwegingen en het door haar daarop gegronde oordeel.
3.2. Wat betreft de door appellant gehandhaafde bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, overweegt de Raad daarbij nog dat appellant zijn eigen opvatting over zijn gezondheidssituatie ten tijde van belang en de daaruit voor hem voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid, (ook) in hoger beroep niet nader aan de hand van objectief-medische gegevens heeft onderbouwd.
3.3. Wat betreft de eveneens gehandhaafde stelling van appellant dat de ontwikkelingen in zijn gezondheidssituatie niet rechtvaardigen dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde FML aanzienlijk minder beperkingen zijn opgenomen dan in de FML van 2006 die ten grondslag heeft gelegen aan het toekenningsbesluit, merkt de Raad, onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, op dat van de zijde van het Uwv in reactie hierop naar voren is gebracht dat verschillen tussen die beide belastbaarheidspatronen zich in het bijzonder laten verklaren uit een verschil in vastlegging daarin van de zogeheten eenzijdige beperkingen. Anders dan in 2006, heeft de verzekeringsarts, in lijn met de daartoe inmiddels opgestelde instructie, in de FML in 2009 de belastbaarheidsonderdelen waarbij eenzijdige beperkingen aan de orde waren, als niet beperkt ingevuld, om te voorkomen dat ten onrechte allerlei in beginsel passende functies door het geautomatiseerde systeem zouden worden verworpen. Hierna is door de arbeidsdeskundige handmatig beoordeeld of de betreffende functies in het licht van de betreffende eenzijdige beperkingen van appellant voor hem haalbaar waren. De Raad heeft geen aanleiding om deze uitleg niet juist te achten.
3.4. Ten slotte overweegt de Raad in dit verband nog dat ook de toekenning aan appellant met ingang van 27 januari 2012 van een WGA-loonaanvullingsuitkering niet betekent dat zijn beperkingen ten tijde van de datum in geding zijn onderschat, nu die toekenning, zoals namens appellant wordt aangegeven in een schrijven aan de Raad van 23 mei 2012, verband houdt met toegenomen klachten en beperkingen van appellant, waarvoor in januari 2012 ook een nieuwe herniaoperatie noodzakelijk bleek.
3.5. Met betrekking tot het eveneens door appellant staande gehouden standpunt dat de bij de schatting betrokken functies wat betreft het gevraagde opleidingsniveau voor hem te hoog zijn gegrepen, verwijst de Raad naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 mei 2010, waarin deze heeft aangegeven dat een voltooide basisonderwijsopleiding (waarover appellant onweersproken beschikt), ongeacht of deze in Nederland dan wel in het buitenland is gevolgd, indeling in opleidingsniveau 2 meebrengt en dat geen van de geduide functies meer opleiding vergt dan appellant heeft genoten. De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze beschouwing en conclusie niet juist te achten.
3.6. Uit het overwogene onder 3.1 tot en met 3.5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) G.J. van Gendt