11/3945 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juni 2011, 10/1091 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox voornoemd. Voor de Svb is verschenen mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant heeft een ouderdomspensioen en een toeslag op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij heeft daarbij informatie verstrekt over de inkomsten van zijn partner.
1.3. Bij besluit van 24 maart 2006 heeft de Svb aan appellant een volledig ouderdomspensioen en de maximale toeslag toegekend.
1.4. In juni 2009 is appellants partner 65 jaar geworden. In verband daarmee is de toeslag op appellants AOW-pensioen beëindigd. Bij de uitwisseling van gegevens met de belastingdienst is de Svb gebleken dat in 2006 bij de vaststelling van de toeslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de inkomsten van appellants partner.
1.5. Bij besluiten van 19 november 2009 heeft de Svb de aan appellant toekomende toeslag over de periode van april 2006 tot en met mei 2009 opnieuw vastgesteld en de over deze periode te veel betaalde toeslag ten bedrage van € 12.852,94 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
1.6. Bij het bestreden besluit van 10 maart 2010 heeft de Svb zijn besluiten van 19 november 2009 herroepen. Hij heeft daartoe overwogen dat er bij het nemen van het primaire besluit ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat de onjuiste vaststelling van de hoogte van de toeslag te wijten was aan een fout van de Svb. Nu deze fout appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn, heeft de Svb de herziening van de toeslag beperkt tot de helft, te weten de periode van november 2007 tot en met mei 2009. Als gevolg hiervan wordt de terugvordering vastgesteld op € 6.839,54.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat de fout van de Svb appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn en dat de beperking van de herziening overeenkomstig het beleid van de Svb is.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de Svb bij de vaststelling van de aan appellant toekomende toeslag in 2006 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inkomsten van appellants partner. In geschil is in de eerste plaats of de Svb met recht de toeslag op de AOW met terugwerkende kracht heeft herzien.
3.3. De Raad stelt voorop dat uit artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a van de AOW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
3.4. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
3.5. Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
3.6. De Raad is van oordeel - in lijn met zijn uitspraken van 16 juli 2010, LJN BN2197, en 5 november 2010, LJN BO3352 - dat het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt dient te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
3.7. Het is de Raad niet gebleken dat de Svb voormeld beleid in het voorliggende geval niet consistent heeft toegepast.
3.8. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij niet heeft kunnen onderkennen dat de toeslag op een te hoog bedrag was vastgesteld. De Svb heeft er evenwel terecht op gewezen dat het appellant uit de toelichting bij het aanvraagformulier en uit het later aan hem regelmatig toegezonden Svb-magazine ‘Uw AOW/Anw’ duidelijk had kunnen zijn dat de toeslag inkomensafhankelijk is. Appellant had derhalve kunnen onderkennen dat hem geen maximale toeslag toekwam en dat de toeslag dus op een te hoog bedrag was vastgesteld.
3.9. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant nog naar voren gebracht dat er dringende redenen zijn om van (een volledige) terugvordering af te zien. Naar zijn oordeel zijn de persoonlijke consequenties voor appellant onvoldoende gewogen. De Svb heeft hier terecht tegenover gesteld dat bij de verrekening van het terug te vorderen bedrag rekening wordt gehouden met de inkomenspositie van appellant. Uiteraard zal elke vermindering van zijn inkomen voor appellant voelbaar zijn. Daar staat tegenover dat het gaat om een geldbedrag dat appellant ten onrechte heeft ontvangen en dat door hem dient te worden terugbetaald. Door of namens appellant zijn geen financiële gegevens aangedragen waaruit blijkt van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Ook deze grond kan derhalve niet slagen.
3.10. Uit het onder 3.2 tot en met 3.9 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak - zij het op enigszins andere gronden - voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.R. Schuurman