ECLI:NL:CRVB:2012:BX8233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6562 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een hennepkwekerij in zijn woning, waar ongeveer 297 hennepplanten werden aangetroffen. De politie ontdekte de kwekerij op 16 december 2009, waarna een sociaal rechercheur een onderzoek instelde naar de rechtmatigheid van de bijstand die aan appellant was verleend. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer besloot op basis van de onderzoeksbevindingen om de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door de activiteiten met betrekking tot de hennepkwekerij niet te melden.

De Raad overwoog dat appellant had moeten begrijpen dat zijn activiteiten met de hennepkwekerij van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand, ongeacht of hij daadwerkelijk inkomsten had gegenereerd. De Raad bevestigde dat zowel het starten als het exploiteren van een hennepkwekerij omstandigheden zijn die gemeld moeten worden aan het college. Appellant voerde aan dat hij geen inkomsten had gegenereerd en dat de periode van exploitatie te kort was om een oogst te produceren, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de schending van de inlichtingenverplichting.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, omdat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/6562 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 oktober 2010, 10/979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
Datum uitspraak 21 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door K.H. Pinkster.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 18 november 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Op 16 december 2009 heeft de politie in de woning van appellant aan de [adres 1] te [plaatsnaam] een hennepplantage aangetroffen, bestaande uit ongeveer 297 hennepplanten. Appellant heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat hij besloten heeft een hennepplantage te beginnen naar aanleiding van zijn financiële situatie. Hij heeft voorts verklaard dat hij in contact is gekomen met een persoon die hier ervaring mee had en dat op 20 november 2009 hennepstekjes zijn gebracht, waarna de kwekerij in productie is gegaan. Naar aanleiding hiervan heeft een sociaal rechercheur van het cluster werk en inkomen van de eenheid StadThuis van Deventer een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Op grond van de gegevens van het politieonderzoek en de door appellant ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen concludeert de sociaal rechercheur dat appellant gedurende de periode van 20 november 2009 tot en met 16 december 2009 werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot het kweken van hennep en hiervan geen melding heeft gemaakt. Deze bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 8 januari 2010.
1.3. De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om, voor zover hier van belang, bij besluit van 19 januari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 april 2010 (bestreden besluit), over de periode van 20 november 2009 tot en met 16 december 2009 de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 429,29 terug te vorderen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zich in deze periode heeft beziggehouden met de inrichting, verzorging en exploitatie van een hennepplantage in zijn woning, welke activiteiten in het economische verkeer op geld waardeerbaar zijn en gemeld hadden moeten worden aan het college. Door dit na te laten heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden en is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat hij uit de hennepplantage niet daadwerkelijk inkomsten heeft gegenereerd en dit ook niet tot doel heeft gehad. Daarbij was de periode van exploitatie van de hennepkwekerij te kort om een oogst voort te brengen. Hierdoor is geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting, waardoor het college niet bevoegd was tot intrekking en terugvordering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat in de woning van appellant een hennepkwekerij is aangetroffen met 297 planten. Ook staat vast dat appellant van de activiteiten ten aanzien van de hennepkwekerij geen mededeling heeft gedaan aan het college.
4.2. Gelet op het aantal planten gaat het hier om een professionele kwekerij. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant de activiteiten die hij heeft verricht in het kader van de hennepkwekerij had moeten melden aan het college. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat het gaat om informatie die van belang kan zijn voor het de verlening van de bijstand. Door hiervan geen melding te maken heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Anders dan appellant heeft aangevoerd, is niet pas sprake van schending van de inlichtingenverplichting zodra inkomsten worden verworven uit een hennepkwekerij. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 22 april 2008,
LJN BD1105) worden zowel het verrichten van activiteiten gericht op het starten van een hennepkwekerij als het exploiteren daarvan aangemerkt als omstandigheden waarvan het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand en waarvan hij het desbetreffende bestuursorgaan onverwijld mededeling moet doen, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven.
4.3. Het betoog van appellant dat hij met de hennepkwekerij niet daadwerkelijk inkomsten heeft gegenereerd, slaagt niet. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld CRvB 25 maart 2008, LJN BC7880) moet bij activiteiten die worden verricht in het kader van een hennepkwekerij rekening worden gehouden met inkomsten, ook indien nog geen oogst heeft plaatsgevonden. De hoogte daarvan kan worden bepaald indien van de investeringen in en de exploitatie van de hennepkwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Appellant heeft geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt of getuigenverklaringen ingebracht over de aanvang van de exploitatie, de herkomst van de productiemiddelen en de aard en omvang van de door hem verrichte werkzaamheden. Daarmee heeft appellant met betrekking tot het kunnen vaststellen van de inkomsten van de kwekerij een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen voor zijn rekening en risico dienen te blijven.
4.4. Nu als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate appellant over de periode van 20 november 2009 tot en met 16 december 2009 verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden, was het college bevoegd de bijstand over deze periode in te trekken. Appellant heeft de uitoefening van de intrekkingsbevoegdheid door het college niet bestreden. Hieruit volgt dat het college tevens bevoegd was de over die periode gemaakte kosten van bijstand van appellant terug te vorderen.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.H. Bel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens
HD