10/350 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2009, 09/3452 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 25 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.G. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Voor appellant is mr. Meijer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft bij brief van 19 januari 2009 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het reizen naar het ziekenhuis in Beverwijk, de no-claim van de ziektekostenverzekering voor 2005, 2006 en 2007 en het eigen risico van de ziektekostenverzekering voor 2008.
1.2. Bij brief van 26 januari 2009 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk 9 februari 2009 nadere gegevens te verstrekken. Appellant heeft aan dit verzoek niet voldaan.
1.3. Bij brief van 13 februari 2009 heeft het college appellant opnieuw verzocht om nadere gegevens, waaronder alle opeenvolgende afschriften van bankrekeningen van de laatste drie maanden. Daarbij is meegedeeld dat appellant de gegevens vóór 27 februari 2009 moet verstrekken en dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet verder zal worden behandeld, indien de gevraagde gegevens niet worden verstrekt.
1.4. Bij brief van 25 februari 2009 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn aanvraag voldoende onderbouwd vindt. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt.
1.5. Bij besluit van 5 maart 2009, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 8 juli 2009 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. Inzicht in de saldi van de bankafschriften was niet nodig om in het kader van de behandeling van de aanvraag om bijzondere bijstand de actuele financiële situatie van appellant te beoordelen. Zijn financiële situatie blijkt immers uit het feit dat hij bijstand ontvangt, wat betekent dat hij geen andere financiële middelen tot zijn beschikking heeft. Indien dit wel het geval was, zou hij hiervan ingevolge artikel 17 van de WWB mededeling moeten doen aan het college. Het college was niet bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat het recht op bijzondere bijstand op grond van de aanwezige gegevens kon worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat inzicht in de saldi van de bankafschriften van de laatste drie maanden nodig was om in het kader van de behandeling van de aanvraag de actuele financiële situatie van appellant te beoordelen. Dat appellant algemene bijstand ontving en hij verplicht zou zijn geweest mededeling te doen van andere inkomsten indien hij die zou hebben gehad, brengt, anders dan appellant heeft aangevoerd, niet mee dat inzage in de gevraagde bankafschriften niet nodig was voor de beoordeling van zijn financiële situatie. Het college wilde met die inzage immers verifiëren of appellant daadwerkelijk geen andere inkomsten heeft genoten. Door het niet verstrekken van de gevraagde bankafschriften heeft het college dit niet kunnen verifiëren en was het college bevoegd de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.H. Bel en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2012.
(getekend) J.M. Tason Avila