ECLI:NL:CRVB:2012:BX7982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/3213 WAJONG-VV + 12/3215 WAJONG-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

Op 19 september 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummers 12/3213 WAJONG-VV en 12/3215 WAJONG-VV. Verzoekster, S.T. te L., heeft een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. In dit kader heeft zij tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat op basis van de Beroepswet en de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. Echter, de griffier heeft verzoekster op 8 juni 2012 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht van € 115,-, dat binnen veertien dagen voldaan diende te worden. Ondanks herhaalde aanmaningen, waaronder een aangetekende brief op 26 juni 2012, heeft verzoekster nagelaten het griffierecht tijdig te betalen. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet opnieuw griffierecht wil betalen, omdat dit al in een eerdere procedure is geheven. De Raad heeft echter vastgesteld dat de Beroepswet geen vrijstelling van griffierecht voorziet en heeft verzoekster nogmaals de gelegenheid gegeven om het verschuldigde bedrag te voldoen. Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3213 WAJONG-VV, 12/3215 WAJONG-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[S.T. te L.], Zwitserland (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft [H.T.] om herziening verzocht van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 mei 2012, 11/5437 en 11/5439.
Daarbij is namens verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
OVERWEGINGEN:
Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met de artikelen 8:88, tweede lid, en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien een verzoek is gedaan om herziening van een uitspraak van de Raad, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij brief van 8 juni 2012 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 115,- is verschuldigd en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van die nota dient te zijn voldaan.
Bij aangetekende brief van 26 juni 2012 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet inhoudelijk zal worden behandeld, als het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan.
Verzoekster heeft hierop gesteld dat zij niet bereid is weer griffierecht te betalen, omdat in de voorgaande procedure al griffierecht is geheven.
Bij brief van 6 juli 2012 heeft de Raad meegedeeld dat de Beroepswet niet voorziet in de mogelijkheid tot vrijstelling van betaling van het griffierecht en is verzoekster nogmaals in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht binnen twee weken te voldoen.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Namens verzoekster is bij brief van 10 juli 2012 herhaald dat zij van mening is dat niet opnieuw griffierecht verschuldigd is.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest, moet het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.A. Achterberg