ECLI:NL:CRVB:2012:BX7803
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J. Riphagen
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens niet meer ongeschikt geacht tot het verrichten van arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die op 6 april 2007 wegens psychische klachten ongeschikt werd geacht voor haar werk als verzorgster van gehandicapten. Appellante had vanaf 3 april 2009, na een wachttijd van 104 weken, geen recht meer op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij niet meer als ongeschikt werd beschouwd voor de maatgevende arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 19 februari 2010 besloten de ZW-uitkering per 25 februari 2010 te beëindigen, omdat appellante op dat moment niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond op 22 april 2010.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts als doorslaggevend beschouwde. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op de datum in geding niet in staat was om een van de voorgehouden functies te vervullen, en heeft daarbij verwezen naar rapporten van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en het Instituut Psychosofia. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de conclusie dat appellante niet buiten staat was om te werken, voldoende onderbouwd was.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in aanwezigheid van griffier J.T.P. Pot. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 september 2012.