ECLI:NL:CRVB:2012:BX7759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6889 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Ziektewet na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) aan appellant, die zich ziek had gemeld met schouderklachten. Appellant was werkzaam als algemeen medewerker in de bouw en had zich per 22 oktober 2009 ziek gemeld. Na een beoordeling door verzekeringsarts I. Daoud-Oskamp werd geconcludeerd dat appellant per 22 maart 2010 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv weigerde vervolgens de uitkering met ingang van deze datum. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door bezwaarverzekeringsarts A. Mirza. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij zij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts als leidend beschouwde.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn schouderklachten hem belemmerden in het verrichten van zijn arbeid en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld. Daarnaast meldde hij dat hij al sinds 2002 last had van liesbreukklachten, die eerst operatief verholpen moesten worden voordat hij weer kon tillen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd had aangegeven dat appellant geschikt was voor zijn werk. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. Er was geen aanleiding voor een nader medisch onderzoek, aangezien appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen aanleiding was om dit te doen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2012.

Uitspraak

10/6889 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2010, 10/3569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Eertink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2012. Namens appellant is mr. Eertink verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam als algemeen medewerker in de bouw voor 40 uur per week. Per 22 oktober 2009 heeft hij zich ziek gemeld met schouderklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant ziekengeld ontvangen. Op 17 maart 2010 heeft hij het spreekuur bezocht van verzekeringsarts I. Daoud-Oskamp. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 22 maart 2010 geschikt kan worden geacht voor het laatst verrichte werk. Bij besluit van 17 maart 2010 heeft het Uwv met ingang van 22 maart 2010 (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts A. Mirza heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij betekenis toegekend aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de schouderklachten waarmee hij te kampen heeft van dien aard zijn dat hij niet in staat is zijn arbeid te verrichten. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. Dit had voor de rechtbank bovendien aanleiding moeten zijn om een deskundige in te schakelen. Daarnaast heeft appellant al sinds 2002 last van liesbreukklachten. Dergelijke klachten moeten eerst operatief worden verholpen voordat weer getild mag worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld.
4.2. Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 8 april 2010 blijkt dat zij dossierstudie heeft verricht, appellant op het spreekuur heeft onderzocht alsmede de overgelegde medische informatie van de fysiotherapeut heeft meegewogen. In de rapportages van 17 juni 2010 en 24 februari 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts nog gereageerd op de in beroep overgelegde verklaring van de orthopedisch chirurg J.W.A. Swen en arts-assistent orthopedie J. Jansen, die de diagnose ‘supraspinatus impingement rechts’ stelden. De bezwaarverzekeringsarts heeft uiteengezet dat impingement alleen pijnlijk is bij activiteiten die bovenhands moeten worden uitgevoerd. Omdat het werk van appellant deze belasting niet kent, hetgeen door hem niet is betwist, voldoet het werk aan de belastbaarheid van appellant. Een liesbreuk gaat volgens de bezwaarverzekeringsarts gepaard met enig ongemak, zoals een zeurderig gevoel in de liesstreek. Verder komt frequent zwaar tillen in het werk van appellant niet voor. Appellant heeft de stelling dat in geval van een liesbreuk in het geheel niet zou mogen worden getild, niet met medische stukken onderbouwd.
4.3. Op basis van de onderzoeksbevindingen en met inachtneming van de overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend en gemotiveerd aangegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat appellant per 22 maart 2010 geschikt was voor zijn arbeid. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Nu appellant in hoger beroep geen andersluidende medische informatie heeft overgelegd is er evenmin aanleiding voor het gelasten van een nader medisch onderzoek door een deskundige.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) Ch. van Voorst.
(getekend) J.T.P. Pot.
GdJ