ECLI:NL:CRVB:2012:BX7759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J. Riphagen
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering op basis van de Ziektewet na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts
In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) aan appellant, die zich ziek had gemeld met schouderklachten. Appellant was werkzaam als algemeen medewerker in de bouw en had zich per 22 oktober 2009 ziek gemeld. Na een beoordeling door verzekeringsarts I. Daoud-Oskamp werd geconcludeerd dat appellant per 22 maart 2010 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv weigerde vervolgens de uitkering met ingang van deze datum. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door bezwaarverzekeringsarts A. Mirza. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij zij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts als leidend beschouwde.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn schouderklachten hem belemmerden in het verrichten van zijn arbeid en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld. Daarnaast meldde hij dat hij al sinds 2002 last had van liesbreukklachten, die eerst operatief verholpen moesten worden voordat hij weer kon tillen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd had aangegeven dat appellant geschikt was voor zijn werk. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. Er was geen aanleiding voor een nader medisch onderzoek, aangezien appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen aanleiding was om dit te doen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2012.