12/1230 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 29 november 2011, 11/343 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2012. Appellant en mr. Hanenberg waren aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft vanaf 1 juli 2003 tot 1 september 2004 als verkoopleider gewerkt bij [werkgever] (verder [werkgever]). Nadien heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en van 25 mei 2005 tot en met 22 mei 2007 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Vanuit de situatie dat hij WW-uitkering ontving heeft hij zich per 13 november 2007 ziek gemeld in verband met een ongeval, waarna hem een uitkering ingevolge de ZW is verstrekt. Bij besluit van 1 september 2008 is appellant per dezelfde datum verder ziekengeld geweigerd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, welk bezwaar bij besluit van 9 februari 2009 door het Uwv ongegrond is verklaard.
1.2. Bij besluit van 12 maart 2009 heeft het Uwv het onverschuldigd betaalde ziekengeld over de periode van 1 september 2008 tot en met 29 januari 2009 ten bedrage van € 12.549,25 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3. Appellant heeft zich per 10 september 2008 opnieuw met dezelfde klachten (beenklachten en klachten van psychische aard) ziek gemeld. Bij besluit van 16 april 2009 is appellant naar aanleiding van deze ziekmelding geen ziekengeld toegekend. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 september 2009 ongegrond is verklaard.
1.4. De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 oktober 2010, 09/1490, het beroep tegen laatst vermeld besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, omdat niet duidelijk was van welke maatstaf voor de arbeid het Uwv was uitgegaan en, zo deze de arbeid als verkoopleider zou zijn geweest, een uitgebreide omschrijving van die arbeid niet voorhanden was. Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien om alledrie de hiervoor genoemde primaire besluiten - die van 1 september 2008, van 12 maart 2009 en van 16 april 2009 - te heroverwegen. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige P.J. Schaap op 29 december 2010 rapport had uitgebracht, heeft het Uwv de bezwaren van appellant bij besluit van 3 februari 2011 (bestreden besluit) wederom ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat ten aanzien van degene die zich vanuit de situatie van werkloosheid ziek meldt, als maatstaf geldt de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid en dat indien, zoals in dit geval, vaststaat dat terugkeer naar de vorige werkgever niet aan de orde is, het gaat om dezelfde arbeid maar dan bij een soortgelijke werkgever. De bezwaararbeidsdeskundige is dan ook in het onder 1.4 genoemde rapport van 29 december 2010 met recht uitgegaan van de door [A. ], de vertegenwoordiger van [werkgever] in Nederland, gegeven informatie over de functie van appellant. Gelet op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts en het ontbreken van medische gegevens van de zijde van appellant die in een andere richting wijzen, heeft de rechtbank het oordeel van het Uwv over de arbeidsgeschiktheid per 1 respectievelijk
10 september 2008 onderschreven. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij mocht veronderstellen dat de per 1 september 2008 doorbetaalde ZW-uitkering hem toekwam heeft de rechtbank overwogen, dat het Uwv hem niet duidelijk, ondubbelzinnig schriftelijk dan wel mondeling heeft meegedeeld dat hij (alsnog) per genoemde datum respectievelijk per
10 september 2008 als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Ook heeft appellant niet zelf ter zake bij het Uwv om opheldering gevraagd. Een door het Uwv gemaakte fout vormt volgens vaste rechtspraak geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
3.1. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank correct is uitgegaan van de laatstelijk voor de werkloosheid verrichte arbeid, maar dat het Uwv ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij zijn feitelijk laatste werkgever in Duitsland. [A. ] kan niet zonder meer met deze werkgever vergeleken worden; hij had als vertegenwoordiger bij zijn laatste werkgever een heel groot rayon (Nederland, Noord-België en een deel van Duitsland) en in verband met zijn beenklachten is het maken van veel en lange autoritten onmogelijk. In dit verband heeft hij ook gewezen op zijn psychische klachten en de spanningen samenhangend met het op tijd bij klanten komen, het halen van productie, alsmede die samenhangend met zijn privé-situatie. Ook heeft appellant herhaald dat hij mocht veronderstellen recht te hebben op de doorbetaalde ZW-uitkering: volgens artikel 52c van de ZW is voor betaling geen toekenningsbesluit noodzakelijk, terwijl de uitkering ook na de hernieuwde ziekmelding per 10 september 2008 doorliep.
3.2. Het Uwv heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en opgemerkt dat de bezwaararbeidsdeskundige blijkens zijn rapport van 29 december 2010 informatie heeft verkregen over de arbeid als vertegenwoordiger zoals deze bij de laatste werkgever werd verricht: appellant diende vanuit zijn huisadres, op basis van een eigen analyse van de Nederlandse en Noord-Belgische markt, acquisitie te plegen en waar nodig ook bestaande relaties te bezoeken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de grief van appellant betreffende het ontbreken van onderzoek bij de feitelijk laatste werkgever, moet worden opgemerkt dat appellant sedert medio 2004 geen werkgever had en nadien, onderbroken door een ZW-uitkering, een WW-uitkering heeft ontvangen. Nu appellant vóór 1 januari 2008 recht had op ziekengeld is op grond van artikel 93, eerste lid, van de ZW, artikel 19, vijfde lid, van de ZW niet van toepassing. Niettemin gaat het in de onderhavige situatie om de laatstelijk verrichte arbeid bij een soortgelijke werkgever ontdaan van de specifieke in het - inmiddels verbroken - dienstverband voorkomende omstandigheden (zie onder andere de uitspraak van de Raad 11 oktober 2006, AZ0178). De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich dan ook door informatie in te winnen bij [A. ] in voldoende mate op de hoogte gesteld van de inhoud van deze arbeid. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat in diens rapport wordt gesproken over een rayon dat heel Nederland en Noord-België omvat, hetgeen niet als een klein werkgebied is te beschouwen. Met betrekking tot de gestelde beenklachten en psychische problemen in relatie tot deze arbeid merkt de Raad op, dat appellant alleen informatie van zijn huisarts heeft verstrekt - die hij in de periode van november 2007 tot november 2008 slechts vier maal heeft bezocht - en dat van enige specialistische behandeling inzake genoemde klachten niet is gebleken; ook ten tijde van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 september 2009 (inzake het bezwaar tegen de weigering van ziekengeld per 10 september 2008) was van een daadwerkelijke behandeling in verband met psychische klachten nog geen sprake. Er is derhalve geen grond om het oordeel van het Uwv omtrent de geschiktheid voor de eigen arbeid per 1 respectievelijk 10 september 2008 voor onjuist te houden.
4.2. Met betrekking tot de terugvordering van de uitkering moet voorop worden gesteld dat appellant per 1 september 2008 uitdrukkelijk geschikt is verklaard voor zijn arbeid - in het desbetreffende besluit is vermeld dat het gevolg hiervan is dat geen ziekengeld wordt betaald -zodat hij had kunnen weten of begrijpen dat hem geen verdere ZW-uitkering toekwam. Artikel 52c, eerste lid, van de ZW, dat slechts tot doel heeft te regelen dat niet voor elke periodieke betaling van ziekengeld een besluit nodig is, doet daaraan niet af. Ook het gegeven dat de betaling na 10 september 2008 doorliep kan appellant niet baten. Van enige mondelinge of schriftelijke ondubbelzinnige mededeling van de zijde van het Uwv dat wel recht op ZW-uitkering zou bestaan dan wel dat de betaling na laatstgenoemde datum op een gewijzigd inzicht met betrekking tot de arbeidsgeschiktheid berustte, is niet gebleken. Van een schending van het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel is geen sprake.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) Ch. van Voorst