ECLI:NL:CRVB:2012:BX7662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1694 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van betaling van ziekengeld en opleggen van een maatregel wegens niet verschijnen op het spreekuur van de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de betaling van ziekengeld van de betrokkene, A. te B., geschorst omdat deze zonder geldige reden niet was verschenen op uitnodigingen voor een spreekuur bij de verzekeringsarts. De betrokkene had echter aangevoerd dat hij de uitnodigingen niet had ontvangen, wat hij had gemeld in een klacht bij TNT Post. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de schorsing van het ziekengeld niet terecht was, omdat niet aannemelijk was dat er een afhaalbericht was achtergelaten door TNT Post.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de betrokkene niet voldoende had aangetoond dat hij geen afhaalbericht had ontvangen. De Raad stelde vast dat de betrokkene op 19 april 2010 opnieuw was uitgenodigd voor een spreekuur en dat hij zonder afmelding niet was verschenen. De Raad concludeerde dat de maatregel van 10% verlaging van de Ziektewetuitkering terecht was opgelegd, maar dat deze pas kon ingaan op 26 april 2010, de datum van de tweede uitnodiging. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit gedeeltelijk in stand blijven voor de periode van 26 april 2010 tot en met 6 juni 2010.

Uitspraak

12/1694 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
12 januari 2012, 11/5510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B. ] (betrokkene)
Datum uitspraak: 19 september 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Beelaard. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaak 10/5669 ZW. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de behandeling gesplitst.
OVERWEGINGEN
1. Betrokkene heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 14 januari 2010 ziek gemeld. Met ingang van 28 januari 2010 is aan betrokkene ziekengeld toegekend. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft appellant de betaling van het ziekengeld met ingang van 6 april 2010 geschorst omdat betrokkene zonder zich af te melden geen gevolg heeft gegeven aan uitnodigingen van appellant om op 6 april en 26 april 2010 te verschijnen bij een verzekeringsarts. Het onderzoek in het geding over deze schorsing is heropend. Bij besluit van 22 december 2010 heeft appellant betrokkene een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van 10% van zijn Ziektewetuitkering over de periode van 6 april 2010 tot en met 6 juni 2010. Daaraan ten grondslag ligt de motivering dat betrokkene zonder geldige reden geen gehoor heeft gegeven aan een oproep om op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 december 2010 is door appellant bij besluit van 19 mei 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat op grond van een door betrokkene overgelegd e-mailbericht van 21 september 2010 en de algemene perspublicaties ervan wordt uitgegaan dat niet aannemelijk is te achten dat een zogeheten afhaalbericht door TNT Post bij betrokkene is achtergelaten. Daardoor vervalt de verwijtbaarheid voor het niet verschijnen op het spreekuur en daarmee de grondslag voor de opgelegde maatregel.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat de berichtgeving in de pers betrekking heeft op de reguliere postbezorging. De aangetekende postbezorging loopt via een apart kanaal waarbij een vaste werkwijze wordt gehanteerd. Uit de onder 2 bedoelde e-mail van TNT Post is op te maken dat TNT Post de mededeling van betrokkene dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen zonder meer als uitgangspunt aanneemt en daarvoor vervolgens zijn excuses aanbiedt. Hieruit kan niet worden afgeleid dat na onderzoek door TNT Post is gebleken dat inderdaad geen bericht is achtergelaten.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Artikel 45, eerste lid, onder c, van de Ziektewet bepaalt, voor zover van belang, dat het Uwv, indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek ingevolge deze wet gedaan door het Uwv om te verschijnen, het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert.
4.3. Ingevolge artikel 4, onderdeel a, van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten (Maatregelenbesluit) in verband met artikel 2, eerste lid, onderdeel b, legt het Uwv in een dergelijk geval een maatregel op van 10% van het uitkeringsbedrag met een mogelijkheid van afwijking van ten minste 5% of ten hoogste 30% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste twee maanden.
4.4. In dit verband wordt vastgesteld dat betrokkene bij brief van 25 maart 2010 is uitgenodigd voor een gesprek met de verzekeringsarts R.P. van Straaten op 6 april 2010. Betrokkene is op dit spreekuur, zonder zich af te melden, niet verschenen. Vervolgens is betrokkene bij aangetekende brief van 19 april 2010 uitgenodigd voor een gesprek met de verzekeringsarts M. Ruijter op 26 april 2010. Bij deze uitnodiging is betrokkene het volgende te kennen gegeven:
“Het kan zijn dat u een dringende reden heeft waardoor u niet kunt komen. Wilt u dan zo spoedig mogelijk contact met mij opnemen? […] Ik wil u erop attenderen dat het belangrijk is dat u komt. Komt u niet, dan beëindigen wij uw uitkering.”
Betrokkene is ook op dit spreekuur, zonder zich af te melden, niet verschenen.
4.5. Indien een rechtens van belang zijnd document aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden nagegaan of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer TNT Post bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van TNT Post voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende dat geen afhaalbericht is ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
4.6. Betrokkene is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbewijs is achtergelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit een aantekening in het register voor geregistreerde zendingen blijkt dat de brief van 19 april 2010 bij TNT Post op dezelfde datum is aangenomen. Uit navraag van appellant bij TNT Post blijkt vervolgens dat deze brief op 20 april 2010 aan betrokkene is aangeboden op zijn huisadres. Aangezien betrokkene niet thuis was is de brief doorgestuurd naar de afhaallocatie waarbij een afhaalbericht op het huisadres van betrokkene is achtergelaten. Hieruit volgt dat de desbetreffende brief op regelmatige wijze aan betrokkene is aangeboden. De e-mailberichten waarnaar in het verweerschrift is verwezen maken dit niet anders, waarbij het volgende wordt aangetekend. Op 20 september 2010 heeft betrokkene een klacht ingediend bij TNT Post en daarin te kennen gegeven dat hij de brief van 19 april 2010 niet heeft ontvangen en dat er ook geen afhaalbericht is achtergelaten. Op 21 september 2010 heeft een medewerkster van de klantenservice van TNT Post Pakketservice oprechte excuses aangeboden voor dit ongemak. Gelet op de korte tijd die is gelegen tussen de klacht en de beantwoording daarvan en gelet op het feit dat uit de beantwoording niet blijkt van enigerlei concreet onderzoek, kan uit de aangeboden excuses - die kunnen worden gezien als een reactie op de stelling van betrokkene dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen - niet zonder meer worden afgeleid dat geen afhaalbericht is achtergelaten. Een impliciete erkenning van TNT Post, dat ook daadwerkelijk geen afhaalbewijs is achtergelaten, valt in dit bericht niet te lezen.
4.7. Nu betrokkene op 19 april 2010 nogmaals in de gelegenheid is gesteld te verschijnen en daarbij is gewezen op de gevolgen van het niet gehoor geven aan de oproep, is eerst met het niet verschijnen op 26 april 2010 sprake van de in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW genoemde situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek te verschijnen. De ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, van het Maatregelenbesluit opgelegde maatregel, kan dan ook niet eerder ingaan dan op 26 april 2010. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit in rechte geen stand kunnen houden en voor vernietiging in aanmerking komen. Daarbij zal worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gedeeltelijk in stand blijven, namelijk voor zover die zien op de periode ingaande 26 april 2010 tot en met 6 juni 2010.
5. Er zijn geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit gedeeltelijk in stand blijven namelijk voor zover die zien op de periode ingaande 26 april 2010 tot en met 6 juni 2010.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) J.T.P. Pot