ECLI:NL:CRVB:2012:BX7661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-58 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wmo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1961, een aanvraag ingediend voor een voorziening voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante heeft een chronisch pijnsyndroom, hoge bloeddruk en een rugaandoening. In eerste instantie is haar voor de periode van 27 mei 2008 tot en met 26 mei 2009 een persoonsgebonden budget van drie uur per week toegekend. Dit besluit is later gewijzigd, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag haar uiteindelijk vier uur huishoudelijke verzorging per week heeft toegekend, in verband met de inwoning van een kind jonger dan 16 jaar.

Appellante heeft zich niet kunnen vinden in deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Zij stelde dat het onderzoek naar haar beperkingen niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zij recht had op meer uren huishoudelijke verzorging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren. De Raad heeft daarbij de rapporten van verschillende medische deskundigen in overweging genomen, waaronder die van een revalidatiearts en een reumatoloog, maar kwam tot de conclusie dat er geen medische redenen waren om meer dan vier uur per week toe te kennen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de beroepen tegen de eerdere besluiten van het college niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 150,-- aan appellante moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 19 september 2012.

Uitspraak

10/58 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 december 2009, 08/7782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2010. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.
De Raad heeft het onderzoek heropend en appellante verzocht een nadere medische onderbouwing ten aanzien van haar medische beperkingen in te dienen.
Bij brief van 21 maart 2011 heeft appellante medische verslagen van de revalidatiearts en de reumatoloog ingediend.
Bij brief van 26 januari 2012 heeft het college het medisch advies van de GGD/SMA van 14 december 2011 overgelegd.
Na ontvangst van de stukken heeft de Raad met toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1961, is bekend met een chronisch pijnsyndroom, hoge bloeddruk en een aandoening aan haar rug. Op 3 juni 2008 heeft appellante in verband met haar beperkingen bij het college een aanvraag om een voorziening voor huishoudelijke verzorging ingediend.
1.2. Appellante is bij besluit van 28 juli 2008 door het college in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) over de periode van 27 mei 2008 tot en met 26 mei 2009 in aanmerking gebracht voor huishoudelijke verzorging categorie 1 (HV1) gedurende drie uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.3. Bij besluit van 17 september 2008 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 juli 2008 gegrond verklaard in die zin dat de ingangsdatum van de HV1 is vastgesteld op 1 januari 2008.
1.4. Bij besluit van 21 januari 2009 (bestreden besluit 2) heeft het college bestreden besluit 1 gewijzigd. In verband met beperkingen van appellante ten aanzien van strijken wordt 3,5 uur HV1 per week toegekend.
1.5. Bij besluit van 1 april 2009 (bestreden besluit 3) heeft het college bestreden besluit 2 gewijzigd. Aan appellante wordt 4 uur HV1 per week toegekend in verband met de inwoning van een kind jonger dan 16 jaar bij appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft gesteld dat het onderzoek naar haar beperkingen niet zorgvuldig is geweest en dat zij voor meer uren HV1 per week in aanmerking moet worden gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verwijst voor het wettelijke kader naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad stelt ambtshalve vast dat de rechtbank verzuimd heeft te beslissen op het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaren, nu appellante geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen deze besluiten aangezien deze door het bestreden besluit 3 zijn vervangen.
4.3. Ten aanzien van bestreden besluit 3 is thans in geschil de vraag of het college met de toegekende omvang van 4 uur per week HV1 de beperkingen van appellante om zelf in het huishouden te voorzien voldoende heeft gecompenseerd. Het college heeft appellante in aanmerking gebracht voor 3 uur per week voor zware huishoudelijke werkzaamheden en
1 uur per week voor strijken. Het college heeft appellante ondanks haar beperkingen in staat geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad beantwoordt de voornoemde vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.4. Appellante heeft de gronden van het hoger beroep nader onderbouwd met rapporten van H.J. Arwert, revalidatiearts, van 15 februari 2011 en van dr. M.H.W. de Bois, reumatoloog, van 14 maart 2011. De Raad is van oordeel dat uit de voornoemde rapporten niet kan worden afgeleid dat appellante is aangewezen op meer dan 4 uur HV1 per week. Daarbij wordt ook het rapport van E. Gorlee, adviserend geneeskundige, van 14 december 2011 van belang geacht. Gorlee heeft, nadat appellante op het spreekuur is verschenen en de voornoemde rapporten van Arwert en De Bois zijn bestudeerd, vastgesteld dat appellante als gevolg van haar beperkingen op medische gronden niet in staat is de zware huishoudelijke taken te verrichten en te strijken. Gezien de aard van de aandoeningen van appellante heeft Gorlee echter voorts geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn, waardoor zij de licht huishoudelijke taken niet, verdeeld over de week en in eigen tempo, zou kunnen uitvoeren.
4.5. Het voorgaande betekent dat het college bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget terecht is uitgegaan van 4 uur HV1 per week, zodat het hoger beroep van appellante op dit punt niet slaagt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist over de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2;
-verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet ontvankelijk;
-bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
-bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 150,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.B.E. van Nimwegen
HD