ECLI:NL:CRVB:2012:BX7659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2423 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op (verdere) uitkering op grond van de Ziektewet ontzegd wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan appellante. Appellante, die zich per 24 oktober 2008 ziek had gemeld, ontving voorheen een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op basis van een rapport van verzekeringsarts N.M.M. Kummeling, die appellante op 4 augustus 2010 heeft onderzocht, besloten om de uitkering per 5 augustus 2010 te beëindigen. Het Uwv stelde dat appellante weer in staat was om haar arbeid te verrichten, en heeft dit onderbouwd met inzichtelijke rapportages.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat appellante niet als arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd en betoogd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat zij niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen vanwege diverse klachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gezichtspunten of medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geschikt is voor de functies die in het kader van de Wet WIA zijn geselecteerd, waaronder inpakker en productiemedewerker. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, evenals de proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi.

Uitspraak

11/2423 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 maart 2011, AWB 10/3560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Namens appellante is mr. Hest verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1. Uit de situatie dat appellante een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, heeft zij zich per 24 oktober 2008 ziek gemeld. Op basis van een rapportage van verzekeringsarts N.M.M. Kummeling, die appellante op 4 augustus 2010 heeft onderzocht, heeft het Uwv appellante bij besluit van 4 augustus 2010 met ingang van 5 augustus 2010 recht op (verdere) uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontzegd.
2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 23 september 2010 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat appellante met ingang van 5 augustus 2010 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat zij vanaf die datum (weer) in staat is haar arbeid te verrichten.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank kan zich verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellante met ingang van 5 augustus 2010 niet als arbeidsongeschikt in de zin van de ZW kan worden beschouwd. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat voor appellante als maatstaf voor ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW niet de laatstelijk verrichte arbeid geldt, maar gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
4. In hoger beroep handhaaft appellante haar standpunt dat de medische beoordeling door het Uwv niet zorgvuldig is geweest en had moeten leiden tot een voortzetting van haar ZW-uitkering. Ter onderbouwing voert zij aan dat zij in verband met haar schouderklachten, rug- en beenklachten en psychische klachten door specialisten is behandeld. Appellante stelt de geduide functies niet te kunnen uitoefenen in verband met deze klachten en de klachten aan duim en arm.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad heeft op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in het geding tussen partijen geregistreerd onder nummer 10/663 WIA. Bij die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat appellante per 31 mei 2007 in staat moet worden geacht de functies te vervullen die haar in het kader van de beoordeling van haar aanspraken op grond van de Wet WIA zijn voorgehouden.
5.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Met rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante weer geschikt moet worden geacht voor (een van) de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA, te weten inpakker, productiemedewerker industrie en productiemedewerker textiel.
5.3. In hoger beroep zijn geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht noch zijn nadere of nieuwe medische gegevens overgelegd.
5.4. Hieruit volgt dat er geen aanleiding is een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5.5. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
7. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi
NW