ECLI:NL:CRVB:2012:BX7657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3048 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid na Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 18 mei 2011 het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 14 juli 2010 besloten dat appellant, die als uitzendkracht in de tuinbouw werkte, met ingang van 22 juli 2010 niet meer in aanmerking kwam voor een Ziektewet-uitkering, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant was op 5 augustus 2009 uitgevallen voor zijn werk en had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant geschikt was voor zijn werk.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij op de datum in geding niet in staat was om zijn arbeid te verrichten. Hij voerde aan dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat, en verzocht de Raad om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter H.G. Rottier, heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de medische onderzoeken en stukken voldoende basis boden voor de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn werk. De Raad vond geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn stelling ondersteunde.

De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 september 2012, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde daarmee het standpunt van het Uwv en de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/3048 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011, AWB 10/7038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Boorder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als uitzendkracht in de functie van tuinbouwmedewerker gedurende 40 uur per week. Op 5 augustus 2009 is appellant uitgevallen voor dit werk. Bij besluit van 14 juli 2010 heeft het Uwv besloten dat appellant met ingang van 22 juli 2010 niet meer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2010 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt dat door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 31 maart 2011 afdoende is gereageerd op de door appellant in beroep overgelegde medische stukken van zijn behandelend neuroloog en huisarts. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat appellant met ingang van 22 juli 2010 geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW, zijnde het laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk van tuinbouwmedewerker.
3. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt dat hij op de datum in geding niet in staat was zijn arbeid te verrichten. Appellant stelt dat uit het in beroep overgelegde huisartsjournaal en het bericht van de neuroloog F.E. Reesink-Faber van 24 maart 2011 blijkt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen die nader onderzoek zou moeten verrichten naar de beperkingen die hij ondervindt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen wordt onderschreven. Aan de door appellant in beroep ingebrachte stukken kan, mede gezien de reacties die het Uwv daarop in beroep heeft gegeven, niet die betekenis worden toegekend die appellant eraan gehecht wil zien. In de brief van de neuroloog Reesink-Faber worden vooral de klachten vermeld die zijn gebaseerd op de anamnese van appellant zelf. De neuroloog komt tot de conclusie dat er sprake is van lokale nekklachten en heeft geen aanwijzingen gevonden voor radiculopathie of neuropathie. De door de huisarts en de neuroloog vermelde nekklachten waren ten tijde hier in geding reeds bekend. Door het Uwv is onderbouwd waarom deze informatie niet leidt tot een ander standpunt.
4.2. De onderzoeken van de verzekeringsartsen en de medische stukken zijn dan ook voldoende grondslag voor de onderbouwing van het standpunt dat appellant geschikt te achten is voor zijn werk. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat de artsen van het Uwv zijn beperkingen hebben onderschat en dat hij niet in staat kan worden geacht om zijn eigen werk te verrichten.
4.3. Hieruit volgt dat er geen aanleiding is een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi
GdJ