ECLI:NL:CRVB:2012:BX7650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-293 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Drechtstedenbestuur inzake de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die lijdt aan een bekkenprobleem, had eerder een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden. In eerste instantie ontving zij 1,5 uur per week voor zwaar huishoudelijk werk, maar na een nieuwe aanvraag in 2011 werd haar slechts twee uur per week toegekend voor zwaar huishoudelijk werk, zonder erkenning van haar beperkingen voor lichte huishoudelijke werkzaamheden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen lichte huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten en heeft verzocht om een second opinion. De Raad heeft vastgesteld dat de GGD-arts in zijn rapport van 28 april 2011 concludeerde dat appellante beperkt is voor zware huishoudelijke werkzaamheden, maar geen beperkingen voor lichte werkzaamheden heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat de beoordeling van de GGD-arts onjuist was.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante niet in staat is tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/293 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 21 december 2011, 11/801 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het Drechtstedenbestuur (het bestuur)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Appellante, hoewel daartoe opgeroepen, is niet verschenen. Het college, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.T. de Paepe.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft voor de periode van 20 februari 2009 tot 20 augustus 2009 1,5 uur per week huishoudelijke hulp ontvangen voor zwaar huishoudelijk werk, type HH1. Op 4 maart 2011 heeft zij bij het bestuur opnieuw een aanvraag ingediend om een voorziening hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een huisbezoek bij appellante plaatsgevonden op 14 maart 2011. De rapporteur van de gemeente heeft op grond van het onderzoek geconcludeerd dat appellante, gelet op haar beperkingen, is aangewezen op hulp bij het huishouden.
1.3. Bij besluit van 15 maart 2011 is aan appellante op grond van de Wmo met ingang van 14 maart 2011 tot 11 december 2013 een persoonsgebonden budget toegekend voor huishoudelijke hulp voor twee uur per week voor zwaar huishoudelijk werk.
1.4. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het bestuur het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het preadvies van 16 mei 2011 en het rapport van Sociaal geneeskundige A.P. van Duijkeren van de GGD van 28 april 2011. Bij de vaststelling van het aantal uren huishoudelijke verzorging heeft het bestuur rekening gehouden met de situatie dat sprake is van een meerpersoonshuishouden en het feit dat de dochter van appellante bij haar inwoont.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 6 juni 2011 ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat zij geen lichte huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten. Voorts heeft appellante verzocht om een second opinion.
3.2. Het bestuur heeft in verweer naar voren gebracht dat is beoordeeld door de GGD of appellante belemmeringen of beperkingen heeft die moeten worden gecompenseerd. Vervolgens is beoordeeld of appellante recht heeft op huishoudelijke hulp en is het aantal uren bepaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geschil is de vraag of het bestuur appellante terecht en op juiste gronden in aanmerking heeft gebracht voor hulp bij zware huishoudelijke werkzaamheden gedurende twee uren per week, en niet ook voor lichte huishoudelijke werkzaamheden.
4.2. Ten aanzien van de beperkingen van appellante bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden heeft de Raad het volgende uit de medische stukken afgeleid. De GGD-arts heeft in het rapport van 28 april 2011 aan de hand van lichamelijk onderzoek en medische informatie van diverse behandelaars van appellante geconcludeerd dat zij beperkt is voor zware huishoudelijke werkzaamheden. Appellante heeft een bekkenprobleem waarbij vooral bewegingen naar de extremen toe haar pijnklachten geven. Ten aanzien van het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden worden geen beperkingen vastgesteld. Uit de door appellante ingebrachte medische stukken kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat de beperkingen door de GGD-arts te licht of op andere wijze te beperkt zijn beoordeeld.
4.3. Ten aanzien van de grond van appellante dat zij recht heeft op een second opinion merkt de Raad het volgende op. Appellante is tot in hoger beroep in de gelegenheid geweest om door middel van deugdelijk gemotiveerde (medische) verklaringen aan te tonen dat haar medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van huishoudelijk werk onjuist zijn ingeschat.
4.4. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is aan te nemen dat appellante niet in staat is tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P.J.M. Crombach
HD