ECLI:NL:CRVB:2012:BX7649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-109 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoerskostenvoorziening op basis van geschiktheid voor openbaar vervoer

In deze zaak heeft appellante op 4 maart 2011 een aanvraag ingediend voor een vervoerskostenvoorziening, specifiek een DrechtHopperpas, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het bestuur heeft deze aanvraag op 15 maart 2011 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dit besluit was gebaseerd op een huisbezoek en een rapport van de GGD, waarin werd geconcludeerd dat appellante in staat moest zijn om 20 minuten te lopen, wat voldoende is om een loopafstand van 800 meter te overbruggen.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, met de stelling dat zij niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen, omdat de bushaltes niet altijd direct naast haar bestemming liggen. Het bestuur heeft het bezwaar ongegrond verklaard op 6 juni 2011, verwijzend naar eerdere adviezen en rapporten. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 6 december 2011 ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bestuur onjuiste onderzoeksvragen heeft gesteld en dat zij niet in staat is om 20 minuten te lopen. Het bestuur heeft echter aangevoerd dat de vervoersbehoefte van appellante is beoordeeld en dat het ontbreken van de DrechtHopperpas haar deelname aan het maatschappelijk verkeer niet belemmert.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestuur zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van de GGD. De Raad onderschrijft het uitgangspunt dat indien een persoon zelfstandig 800 meter kan lopen, deze persoon in beginsel in staat is het openbaar vervoer te bereiken. De Raad heeft geen redenen gevonden om aan de juistheid van het GGD-advies te twijfelen en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen, waarbij de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/109 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 december 2011, 11/811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het Drechtstedenbestuur (het bestuur)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Appellante, hoewel daartoe opgeroepen, is niet verschenen. Het college, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.T. de Paepe.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 4 maart 2011 bij het bestuur een aanvraag ingediend voor een vervoerskostenvoorziening, in de vorm van een zogenaamde DrechtHopperpas, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een huisbezoek bij appellant plaatsgevonden op 14 maart 2011 en is een onderzoeksrapport opgemaakt. Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het bestuur de aanvraag voor de DrechtHopperpas afgewezen op de grond dat appellante in staat wordt geacht om gebruik te maken van het openbaar vervoer.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Zij heeft gesteld niet in staat te zijn om met het openbaar vervoer te reizen. Het is voor haar niet mogelijk daadwerkelijk op de plaats van bestemming aan te komen, omdat de bushaltes niet allemaal direct naast de bestemming liggen.
1.4. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het bestuur het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het preadvies van 13 mei 2011 en het rapport van Sociaal geneeskundige A.P. van Duijkeren van de GGD van 28 april 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 6 juni 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de adviezen waar het bestuur zich op heeft gebaseerd blijkt dat appellante in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer. Het verzoek om een vervoersvoorziening in de vorm van een DrechtHopperpas is op juiste gronden afgewezen.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft opgemerkt dat het bestuur onjuiste onderzoeksvragen heeft gesteld, nu het erom gaat of het voor appellante ook daadwerkelijk mogelijk is om met het openbaar vervoer op de plaats van bestemming te komen. Zij heeft betwist dat zij in staat is om 20 minuten te lopen.
3.2. Het bestuur heeft in verweer naar voren gebracht dat is beoordeeld of appellante in staat is met het openbaar vervoer te reizen, ook is de vervoersbehoefte van appellante tijdens het onderzoek aan de orde gekomen. Uit het onderzoek is gebleken dat het niet hebben van een Drechthopperpas appellante niet belemmert in haar deelname aan het maatschappelijk verkeer en de maatschappelijke participatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of appellante in staat is om ondanks haar beperkingen te reizen met het openbaar vervoer, waarbij met name de vraag speelt of appellante in staat is de bushaltes te bereiken. Appellante ondervindt ondanks haar beperkingen geen belemmeringen bij het vervoer zelf.
4.2. In de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (Verordening) staat vermeld dat een vervoersvoorziening wordt geweigerd indien een persoon uit de doelgroep in staat is het openbaar vervoer te bereiken en daarvan gebruik te maken. Met het openbaar vervoer moet deze persoon geacht worden zich voldoende lokaal te kunnen verplaatsen, medemensen te kunnen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te kunnen gaan. Dit uitgangspunt in de Verordening wordt door de Raad onderschreven (zie ook CRvB 15 februari 2012, LJN BV5448).
4.3. Het bestuur hanteert als uitgangspunt dat indien een persoon zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo 800 meter kan lopen, deze persoon in beginsel in staat geacht wordt het openbaar vervoer te kunnen bereiken. De Raad kan het uitgangspunt van het bestuur volgen. In de situatie van appellante is de Raad van oordeel dat het bestuur zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van de GGD van 28 april 2011. In dit rapport wordt geconcludeerd dat appellante in staat moet zijn 20 minuten te lopen, hetgeen voldoende is om uit te gaan van een loopafstand van 800 meter. De Raad ziet geen reden aan te nemen dat het advies van de GGD onjuist is. In hetgeen namens appellante is aangevoerd ziet de Raad namelijk geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P.J.M. Crombach
HD