10/3134 IOAW, 10/3135 IOAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 april 2010, 10/512 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
Datum uitspraak 18 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.A. Cenijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cenijn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. van Dalsum.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 30 januari 2008 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw).
1.2. Vanaf februari 2009 heeft appellant een opleidingstraject gevolgd bij Taxi [plaatsnaam], met behoud van zijn Ioaw-uitkering. Tijdens een gesprek op vrijdag 22 mei 2009 heeft een medewerkster van Taxi [plaatsnaam], [naam medewerkster] aan appellant het aanbod gedaan een arbeidsovereenkomst te sluiten. Van dit gesprek heeft [medewerkster] een verslag gemaakt, dat zij op 26 mei 2009 per e-mail aan de consulent van de gemeente [plaatsnaam] (consulent) heeft gezonden. Volgens dit verslag heeft appellant verklaard dat hij niet instemde met de voorwaarde dat hij op eigen kosten een mobiele telefoon en nette kleding diende aan te schaffen. Ook is hij niet ingegaan op het aanbod om de kledinguitgaven voor te schieten. Appellant heeft vervolgens op 26 mei 2009 een gesprek gevoerd met de consulent. Een weergave van dit gesprek is opgenomen in een rapportage van 2 juni 2009. Volgens deze weergave heeft appellant verklaard niet in te stemmen met de hiervoor genoemde voorwaarde in het arbeidscontract.
1.3. Naar aanleiding van de rapportage van 2 juni 2009 heeft het college bij besluit van 29 juni 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 december 2009 (bestreden besluit), de Ioaw-uitkering van appellant blijvend geweigerd met ingang van 1 juni 2009. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
1.4. Vervolgens is over de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 aan appellant bijstand verleend, ingevolgde de Wet werk en bijstand. Per 1 januari 2010 heeft appellant werk gevonden, waardoor hij uitkeringsonafhankelijk is geworden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij hebben zij, samengevat, aangevoerd dat appellant na het gesprek op 22 mei 2009 om bedenktijd heeft gevraagd, omdat hij advies wilde vragen over de door Taxi [plaatsnaam] gestelde voorwaarde ten aanzien van het op eigen kosten aanschaffen van een mobiele telefoon en nette kleding. Appellant hoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat het aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst werd ingetrokken. Er is daarom geen sprake van weigering van algemeen geaccepteerde arbeid. Door de onmiddellijke intrekking van het aanbod nadat appellant om bedenktijd heeft gevraagd is hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zich een oordeel te vormen over de redelijkheid van de gestelde voorwaarde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 20, tweede lid, van Ioaw, zoals deze bepaling ten tijde in geding luidde, is bepaald dat het college de uitkering blijvend weigert naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8, indien de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.
4.2. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt de Raad met de rechtbank en het college tot het oordeel dat de opstelling van appellant ertoe heeft geleid dat hij geen algemeen geaccepteerde arbeid heeft verkregen.
4.3. Vaststaat dat Taxi [plaatsnaam] in een gesprek op 22 mei 2009 aan appellant een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden en appellant in dit gesprek kenbaar heeft gemaakt niet in te stemmen met de voorwaarde dat hij op eigen kosten een mobiele telefoon en nette kleding diende aan te schaffen. Over de bezwaren van appellant is de rapportage van de consulent gelijkluidend aan de e-mail van [medewerkster]. Verder is hierin niet vermeld dat appellant in het gesprek op 22 mei 2009 heeft gevraagd om bedenktijd, teneinde advies in te winnen over de gestelde voorwaarde. In het gesprek met de consulent heeft appellant slechts zijn weigering om in te stemmen met de gestelde voorwaarden herhaald. Ook is niet gebleken dat appellant na zijn gesprek met de consulent contact heeft opgenomen met Taxi [plaatsnaam] teneinde te pogen alsnog tot een arbeidsovereenkomst te komen. Voorts is van betekenis dat Taxi [plaatsnaam] in het gesprek op 22 mei 2009 appellant heeft aangeboden om de kledinguitgaven voor te schieten. Appellant is hierop niet ingegaan en heeft evenmin van de gelegenheid gebruik gemaakt om een tegenvoorstel te doen.
4.4. Door tijdens het gesprek op 22 mei 2009 niet in te stemmen met de gestelde voorwaarden en niet in te gaan op het aanbod van Taxi [plaatsnaam] heeft appellant het risico genomen dat Taxi [plaatsnaam] het aanbod definitief zou intrekken. De gevolgen daarvan dienen voor zijn rekening en risico te blijven.
4.5. De grond van appellant dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zich een oordeel te vormen over de redelijkheid van de gestelde voorwaarde, slaagt niet. Hierbij is van belang dat aan het aanbieden van de arbeidsovereenkomst door Taxi [plaatsnaam] een opleidingstraject vooraf is gegaan. Appellant kon zich in dit opleidingstraject een beeld vormen van het werk als taxichauffeur en van de door Taxi [plaatsnaam] aan een arbeidsovereenkomst gestelde voorwaarden.
4.6. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en H.C.P. Venema en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham