11/2946 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 april 2011, 10/6090 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 7 september 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen daarvoor toestemming hadden verleend, heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 maart 2010 heeft de Svb aan appellante, in verband met het overlijden van haar man op [overlijdensdatum], een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet toegekend (ANW). Daarbij is opgemerkt dat appellante aan de voorwaarden voldoet voor toekenning van een ANW-uitkering omdat, op grond van artikel 66a van de ANW én deelname aan de bijdrageregeling ANW, appellante is gelijkgesteld met iemand die is geboren vóór 1 januari 1950.
1.2. Bij brief gedateerd 29 april 2010 is namens appellante ingestemd met de uitkering op grond van artikel 66a van de ANW. Zij heeft daarnaast verzocht om toekenning van een “gewone of wettelijke” ANW-uitkering. Hoewel zij geboren is na 1950, meent zij aanspraak te hebben (ook) op deze uitkering omdat zij langdurig en voor minimaal 45% arbeidsongeschikt is. Telefonisch is namens appellante nog opgemerkt dat er door het betalen van premie een afzonderlijk recht (als een particuliere verzekering naast de wettelijke verzekering) is ontstaan.
1.3. Bij besluit van 21 juni 2010 is de aanvraag om een tweede nabestaandenuitkering door de Svb afgewezen. Opgemerkt wordt dat de wetgever niet voor ogen heeft gehad dat iemand in aanmerking zou kunnen komen voor twee nabestaandenuitkeringen. Verwezen wordt naar CRvB 14 februari 1986 (RSV 1987/2) waarin de Raad overwoog dat een zinnige wetsinterpretatie met zich brengt “dat tezelfdertijd voor één persoon slechts eenmaal recht op weduwenpensioen kan bestaan.” Voor de groep van nabestaanden die onder de AWW aanspraak konden maken op een nabestaandenpensioen maar vanwege de leeftijdsgrens in de ANW niet in aanmerking komen voor een ANW-uitkering, heeft de wetgever bij het totstandkomen van de ANW de specifieke (voor elders onverzekerbaren) overgangsregeling van artikel 66a getroffen. Appellante heeft van deze mogelijkheid, door het sluiten van een verzekering gebruik gemaakt. Op dat moment was immers voor appellante niet te voorzien of ze eventueel aanspraak zou hebben op grond van arbeidsongeschiktheid. Door appellante is aldus gekozen voor zekerheid. Dat kan er echter niet toe leiden dat ze in aanmerking komt voor een tweede nabestaandenuitkering, aldus de Svb.
2.1. In bezwaar is namens appellante naar voren gebracht dat de bijdrageregeling ANW voor onverzekerbaren moet worden gezien als een particuliere, vrijwillige verzekering, die uitkeert als de echtgenoot van appellante zou overlijden voordat zij 65 jaar zou zijn. Voor een “gewone” uitkering ingevolge de ANW dient appellante te voldoen aan de voorwaarden neergelegd in artikel 14 van de ANW. Omdat zij ten minste 45% arbeidsongeschikt is, voldoet zij aan die voorwaarden en heeft zij derhalve ook een wettelijke aanspraak op nabestaandenuitkering. Er is in het geval van appellante ook tweemaal premie betaald.
2.2. Bij besluit van 7 oktober 2010 is het bezwaar ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat door de deelname aan de regeling voor personen die onverzekerbaar zijn, appellante wordt beschouwd als te zijn geboren vóór 1950 (artikel 14, eerste lid, onder c, van de ANW). Op die grond is de uitkering toegekend. Van een particuliere, vrijwillige regeling, is dan ook geen sprake.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De stelling van appellante dat hier sprake is van een bijzondere (aanvullende) particuliere, vrijwillige verzekering wordt niet gevolgd. De regeling op grond van de ANW voor personen die bij een particuliere verzekeraar onverzekerbaar zijn, maakt door middel van artikel 66a van de ANW deel uit van de ANW. Niet kan worden gesteld dat sprake is van een afwijking van een bestaande wettelijke regeling. Appellante heeft gebruik gemaakt van deze regeling en daarmee veilig gesteld dat zij heeft voldaan aan de uitkeringsvoorwaarde van artikel 14, eerste lid, sub c, van de ANW.
4.1. In hoger beroep hebben partijen hun in de eerdere fasen van het geschil ingenomen standpunten in essentie herhaald.
4.2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.3. Door deel te nemen aan de bijdrageregeling ex artikel 66a van de ANW heeft appellante bewerkstelligd dat zij, bij het overlijden van haar man, voldeed aan de voorwaarde voor een ANW-uitkering neergelegd in artikel 14, eerste lid, onder c, van de ANW. Van een vrijwillige, particuliere verzekering, die recht geeft op een daarvan te onderscheiden nabestaandenuitkering, is geen sprake. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep is vergeefs ingesteld.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.R. Schuurman