ECLI:NL:CRVB:2012:BX7215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/705 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een IVA-uitkering in het kader van WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant, die zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De zaak betreft een geschil over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant was van mening dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Hij voerde aan dat bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten onrechte was uitgegaan van een urenomvang van de maatman van 54 uur per week, terwijl hij in de referteperiode 82,39 uur per week had gewerkt als internationaal vrachtwagenchauffeur.

De bezwaararbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 50,97%, waarbij rekening is gehouden met de urenomvang van de maatman van 54 uur. Dit resulteerde in een resterende verdiencapaciteit van € 8,09. Appellant stelde dat, uitgaande van zijn gewenste urenomvang van 82,39 uur, de resterende verdiencapaciteit op € 5,31 zou uitkomen, wat zou leiden tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 68%. De rechtbank heeft overwogen dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant per 24 mei 2010.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen recht op een IVA-uitkering kan ontstaan op basis van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat ten grondslag ligt aan de loongerelateerde WGA-uitkering is niet van belang voor de hoogte van de loongerelateerde uitkering. De urenomvang van de maatman kan wel een rol spelen bij de vaststelling van de hoogte van de WGA-vervolguitkering, maar in dit geval was er geen aanleiding om de grond inhoudelijk te beoordelen. Het hoger beroep van appellant is dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

12/705 WIA-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2011, 11/1621 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: M.C. Bruning
Griffier: K.E. Haan
Ter zitting zijn verschenen:
- mr. F.W. Verweij, advocaat van appellant
- mr. F.A. Put, vertegenwoordiger van het Uwv
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij besluit van 6 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 mei 2010 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 september 2010 ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 16 juni 2011 (hierna: bestreden besluit). Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de in eerste aanleg en in de bezwaarprocedure aangevoerde gronden. Deze betroffen de stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en voorts de stelling dat bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten onrechte is uitgegaan van een urenomvang van de maatman van 54 uur per week terwijl hij 82,39 uur per week als internationaal vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt in de referteperiode.
In hoger beroep heeft appellant geen andere gronden ingediend. Evenmin heeft appellant deze gronden anders onderbouwd dan hij in bezwaar en beroep heeft gedaan.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant per 24 mei 2010 en dat appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Nu appellant in hoger beroep evenmin een nadere medische onderbouwing heeft gegeven op dit punt dient de rechtbank op dit punt te worden gevolgd.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 50,97, waarbij hij bij de berekening van de theoretische resterende verdiencapaciteit rekening heeft gehouden met een urenomvang van de maatman van 54 uur, resulterend in een resterende verdiencapaciteit van € 8,09. Uitgaande van een door appellant gewenste urenomvang van de maatman van 82,39 uur zou de resterende verdiencapaciteit op € 5,31 uitkomen en de mate van arbeidsongeschiktheid op 68%. Er is dan ook geen aanleiding om deze grond inhoudelijk te beoordelen. Op basis van dit arbeidsongeschiktheidspercentage kan immers geen recht ontstaan op een IVA-uitkering en de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat ten grondslag ligt aan de loongerelateerde WGA-uitkering is niet van belang voor de hoogte van de loongerelateerde uitkering. De urenomvang van de maatman kan wel een rol spelen bij de vaststelling van de hoogte van de WGA-vervolguitkering omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage in dat geval wel van belang is voor de hoogte van de uitkering.
Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep geen doel.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) K.E. Haan (get.) M.C. Bruning
GdJ