ECLI:NL:CRVB:2012:BX6626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4445 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op tegemoetkoming voor onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000). Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. Stoop, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat haar geen recht meer toekende op deze tegemoetkoming voor haar dochter, die sinds 1 juli 2006 niet meer bij haar in huis woont. De Svb had in een eerder besluit van 7 april 2010 vastgesteld dat appellante vanaf het derde kwartaal van 2006 geen recht meer had op de tegemoetkoming, omdat de dochter niet meer tot haar huishouden behoort.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die het beroep van appellante tegen een eerder besluit van de Svb gegrond had verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand hield. De Raad oordeelde dat de dochter van appellante niet op dezelfde plaats woont als haar overige gezinsleden en dat zij niet het merendeel van de nachten bij appellante doorbrengt. Dit betekent dat de dochter niet tot het huishouden van appellante behoort, wat een vereiste is voor het recht op de tegemoetkoming volgens de TOG 2000.

De Raad concludeerde dat het beleid van de Svb, dat is gebaseerd op de feitelijke situatie van samenwonen, niet onjuist is toegepast. De uitspraak benadrukt dat het begrip 'tot de huishouding behoren' strikt moet worden geïnterpreteerd en dat de omstandigheden van de zorg voor het kind niet automatisch leiden tot recht op tegemoetkoming als het kind niet tot het huishouden behoort. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.C.P. Venema als voorzitter, en de griffier was M.C. Nijholt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 september 2012.

Uitspraak

11/4445 TOG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 juni 2011, 10/2110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 5 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.C.A. Stoop, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stoop. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 april 2010 heeft de Svb bepaald dat appellante vanaf het derde kwartaal van 2006 geen recht meer heeft op een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000) voor haar dochter [naam dochter]. Hieraan ligt ten grondslag dat [naam dochter] met ingang van 1 juli 2006 niet meer bij appellante in huis woont.
1.2. Bij besluit van 2 juli 2010 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2010 ongegrond verklaard. Bij besluit van 5 november 2010 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2010 alsnog gegrond verklaard en de datum met ingang waarvan geen recht meer bestaat op een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000 bepaald op 1 oktober 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 geheel in stand blijven.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de TOG 2000 heeft de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort over dat kwartaal recht op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
4.1.2. In de toelichting op de TOG 2000 (Stcrt. 1999, 249) is aangegeven dat met het begrip, aansluiting is gezocht bij artikel 7 van de Algemene kinderbijslagwet (Akw). Ingevolge het eerste lid van artikel 7 van de Akw heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een eigen kind (…) dat a. jonger is dan zestien jaar en tot zijn huishouden behoort, of b. jonger is dan achttien jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
4.1.3. In de Beleidsregels SVB 2009, Stcrt. 2009, 10320, is, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad, opgenomen dat het begrip huishouden ziet “op de feitelijke situatie van het samenwonen. Daarbij wordt als hoofdregel gehanteerd dat van één huishouden sprake kan zijn indien de te beoordelen persoon op dezelfde plaats woont als waar zijn overige gezinsleden wonen. Bij twijfel of hiervan sprake is wordt een persoon geacht daar te wonen waar hij het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (ten minste vier nachten per week).”
4.2. Niet kan worden gezegd dat de Svb met dit beleid op onjuiste wijze invulling heeft gegeven aan het begrip ‘tot de huishouding behoren’ van artikel 4 van de TOG 2000.
4.3. In het onderhavige geval is geen sprake van een situatie waarin [naam dochter] op dezelfde plaats woont als haar overige gezinsleden. Dat haar ‘thuis’ naar de mening van appellante bij appellante is, doet daaraan niet af. Nu ook geen sprake is van een situatie waarin [naam dochter] het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd (ten minste vier nachten per week) doorbrengt bij appellante, moet worden geconcludeerd dat [naam dochter] niet tot het huishouden van appellante behoort.
4.4. Dat [naam dochter] in belangrijke mate wordt onderhouden door appellante kan niet tot de conclusie leiden dat zij recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000. Immers in artikel 4 van de TOG 2000 is daarvoor vereist dat het kind tot het huishouden van betrokkene behoort. Dat recht op kinderbijslag kan bestaan voor een kind dat niet tot het huishouden behoort, maar wel jonger is dan achttien jaar en door de betrokkene in belangrijke mate wordt onderhouden, maakt dat niet anders.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en H.J. de Mooij en J.M.A. van der Kolk- Severijns als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012.
(getekend) H.C.P. Venema
M.C. Nijholt
De griffier is buiten staat te tekenen