ECLI:NL:CRVB:2012:BX6550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en achterstallig loon na faillissement van werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering en de betaling van achterstallig loon aan appellant, die in dienst was van een werkgever die failliet was gegaan. De appellant, die sinds 1 oktober 2006 als zelfstandig werkend kok in dienst was, had zijn werkzaamheden wegens ziekte gestaakt op 16 januari 2008. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de periode waarin appellant recht had op loon verlengd tot 8 maart 2011. Echter, de werkgever had appellant over de periode van 16 januari 2010 tot 11 maart 2010 geen loon betaald. Op 17 februari 2011 werd het faillissement van de werkgever uitgesproken, waarna de curator de arbeidsovereenkomst op 22 februari 2011 opzegde.
Appellant diende op 26 februari 2011 een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), waarbij hij ook aanspraak maakte op het achterstallige loon. Het Uwv wees de aanvraag af, omdat de vordering van appellant buiten de maximale loonovernameperiode viel. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van een reeds beëindigde dienstbetrekking vóór het faillissement, waardoor appellant niet onder de bepalingen van artikel 62 van de WW viel. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de omstandigheid dat de loonvordering pas in februari 2011 in rechte zou zijn komen vast te staan, geen grond vormde om de vordering over te nemen. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.