ECLI:NL:CRVB:2012:BX6447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-745 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en verlengde loondoorbetaling bij te late aanvraag WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonsanctie die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had opgelegd aan een werkgever. De werknemer had zich op 28 april 2007 volledig arbeidsongeschikt gemeld en had op 18 juni 2009 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had op 31 juli 2009 besloten om het tijdvak waarin de werknemer recht had op loon tijdens ziekte te verlengen met 146 dagen, omdat de aanvraag te laat was ingediend. De rechtbank had het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat het Uwv geen loonsanctie had opgelegd, maar enkel een uitsluitingsgrond voor de WIA-uitkering had vastgesteld. De Raad benadrukte dat het Uwv wel degelijk bevoegd was om de loonsanctie op te leggen, en dat de verlenging van het tijdvak waarin de regels voor loondoorbetaling tijdens ziekte gelden, een gevolg is van de te late indiening van de WIA-aanvraag. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het bestreden besluit als een loonsanctie moet worden aangemerkt.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/745 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2010, 09/2669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.T. Meijhuis, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Appellante heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
OVERWEGINGEN
1. Werknemer [naam werknemer] heeft zich op 28 april 2007 volledig arbeidsongeschikt gemeld. Op 18 juni 2009 heeft het Uwv van werknemer een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Bij besluit van 31 juli 2009 heeft het Uwv het tijdvak waarin werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 146 dagen op de grond dat de aanvraag uiterlijk 23 januari 2009 ingediend had moeten zijn. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 oktober 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 7:629, elfde lid aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vaststelling van de duur van de vertraging in de indiening van de aanvraag ertoe leidt dat het tijdvak waarin voor de werknemer recht bestaat op loondoorbetaling van rechtswege, wordt verlengd met de duur van de vertraging. Volgens de rechtbank is op grond daarvan sprake van de in artikel 43, aanhef en onder b van de Wet WIA genoemde uitsluitingsgrond voor een uitkering, nu het voor het van toepassing zijn van deze uitsluitingsgrond relevant is of het tijdvak waarin recht bestaat op loondoorbetaling al dan niet is geëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met het besluit van 31 juli 2009 geen loonsanctie opgelegd, maar slechts vastgesteld dat sprake is van een uitsluitingsgrond voor een WIA-uitkering. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat het Uwv in het bestreden besluit juist heeft neergelegd dat het aan de werkgever en de werknemer is om vast te stellen wat de gevolgen zijn voor de loondoorbetaling.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv op grond van artikel 7:629 van het BW geen bevoegdheid heeft tot het opleggen van de verlengde loondoorbetaling, aangezien dat artikel uitsluitend ziet op de verhouding tussen werkgever en werknemer. Volgens appellante heeft het Uwv zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij in het onderhavige geval van rechtswege verplicht is om de loonsanctie op te leggen. Daarbij heeft appellante gewezen op het derde lid, aanhef en onder f van artikel 7:629 van het BW waarin is bepaald dat de werknemer geen recht op doorbetaling van zijn loon heeft voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn WIA-aanvraag later indient dan in artikel 64 van de Wet WIA is voorgeschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen moet het bestreden besluit worden aangemerkt als een besluit waarbij een zogeheten loonsanctie is opgelegd. De Raad verwijst hiertoe naar zijn uitspraak van 14 april 2010, LJN BM1194. Daarin is de Raad tot de conclusie gekomen dat een beslissing als hier aan de orde als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken. Ter aanvulling hierop wordt nog opgemerkt dat de publiekrechtelijke grondslag van een dergelijk besluit met name te vinden is in artikel 64 van de Wet WIA, welk artikel onder meer het tijdig indienen van de aanvraag betreft.
4.2. Met betrekking tot de stelling van appellante dat het Uwv niet bevoegd is tot het nemen van het besluit dat hier in geding is, omdat de loonbetaling tijdens ziekte “alleen een zaak is tussen werkgever en werknemer”, wordt opgemerkt dat het Uwv op zich niet de loonbetalingsplicht van de werkgever jegens de werknemer in civielrechtelijke zin vaststelt. Immers indien de werkgever ondanks de loonsanctie het loon niet betaalt, heeft niet het Uwv, maar de werknemer een civiel vorderingsrecht. Het Uwv verlengt (slechts) het tijdvak waarin de regels met betrekking tot de loonbetaling tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 van het BW tussen werkgever en werknemer gelden.
5. Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi.
IvR