ECLI:NL:CRVB:2012:BX6172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1805 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van schuld op basis van schending inlichtingenverplichting bij bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsuitkering zien intrekken omdat hij arbeid had verricht waarvan de inkomsten boven de voor hem geldende bijstandsnorm lagen. Het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen had de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en een terugvordering ingesteld van € 2.669,85 netto. Appellant verzocht om kwijtschelding van deze schuld, maar dit verzoek werd afgewezen.

De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand en de daaropvolgende terugvordering terecht waren, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Tijdens de zitting erkende het college dat de intrekking niet op de juiste grondslag was gebaseerd, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. Desondanks bleef de Raad bij de conclusie dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat appellant niet had aangetoond dat hij zijn inkomsten wel had doorgegeven. De Raad concludeerde dat de schending van de inlichtingenverplichting vaststond en dat de appellant niet had onderbouwd dat hij niet zwart had gewerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Raad heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de terugvordering van de schuld blijft bestaan. Tevens werd het college opgedragen om het griffierecht van appellant te vergoeden.

Uitspraak

10/1805 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2010, 09/5242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
Datum uitspraak: 28 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 24 juni 2010 heeft mr. A.N. Pattynama, advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A. Hitipeuw en R.P. Langenberg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 3 januari 2005 ingetrokken omdat hij vanaf die datum arbeid in dienstbetrekking is gaan verrichten waarvan de inkomsten boven de voor hem geldende bijstandsnorm liggen. De over de periode van 3 januari 2005 tot en met 30 april 2005 gemaakte kosten van bijstand zijn tot een bedrag van € 2.669,85 netto van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 8 maart 2006 heeft het college de onder 1.2 genoemde vordering, die als nummer 12031 is geregistreerd, per 31 december 2005 gebruteerd naar een bedrag van € 3.471,35.
1.4. Appellant heeft bij brief van 17 april 2009 het college verzocht om kwijtschelding van zijn schulden op grond van de WWB.
1.5. Bij besluit van 22 april 2009 heeft het college het verzoek om kwijtschelding afgewezen.
1.6. Bij besluit van 23 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2009 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt, samengevat, ten grondslag dat vordering 12031 is ontstaan omdat appellant de van 3 januari 2005 tot 1 mei 2005 verkregen inkomsten uit arbeid via een uitzendbureau niet aan het college heeft opgegeven. Appellant heeft tegen deze terugvordering geen rechtsmiddelen aangewend waardoor de terugvordering, waaraan schending van de inlichtingenverplichting ten grondslag ligt, in rechte onaantastbaar is geworden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant tegen de onder 1.2 en 1.3 genoemde besluiten geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. Hiermee staat vast dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij in de periode van 3 januari 2005 tot en met 30 april 2005 niet zwart heeft gewerkt en dat hij zijn inkomsten wel heeft doorgegeven aan de sociale dienst. Ter ondersteuning zijn informatieformulieren over de maanden januari 2005 tot en met mei 2005 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Aan het intrekkingsbesluit van 2 juni 2005 en de daaruit voortvloeiende terugvordering ligt ten grondslag dat appellant arbeid in dienstbetrekking is gaan verrichten waarvan de inkomsten boven de voor hem geldende bijstandsnorm liggen. Het college heeft aan het thans bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de terugvordering is ontstaan omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en schending van de inlichtingenverplichting rechtens vaststaat. Ter zitting heeft het college erkend dat de intrekking van de bijstand niet op die grondslag is gebaseerd. Hiermee is gegeven dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke grondslag en wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan blijven. Dit betekent dat ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
4.2. Het college heeft ter zitting toegelicht dat op grond van de Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Amstelveen in het geval van een vordering wegens fraude geen kwijtschelding plaatsvindt. Naar aanleiding van een signaal van de belastingdienst heeft het college onderzoek gedaan naar de inkomsten van appellant en is navraag gedaan bij het uitzendbureau. Uit een rapport van mei 2005 is gebleken dat appellant vanaf 3 januari 2005 met werkzaamheden via het uitzendbureau meer is gaan verdienen dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant heeft deze inkomsten niet maandelijks opgegeven en heeft daarvan ook geen schatting gegeven zodat het college in staat zou zijn achteraf te verrekenen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Het standpunt van appellant dat hij niet zwart heeft gewerkt en dat hij zijn inkomsten wel heeft doorgegeven is niet onderbouwd met de in hoger beroep overgelegde stukken. Uit die stukken blijkt dat hij alleen zijn inkomsten uit arbeid in een periode vóór de eerste week van januari 2005 heeft opgegeven en dat hij voor de periode van 3 januari 2005 tot en met 31 mei 2005 enkel sollicitatieactiviteiten heeft vermeld. Bovendien heeft appellant op alle formulieren bij de beantwoording van vraag 9 of hij arbeid in dienstbetrekking heeft verricht “nee” aangekruist.
4.3. Het vorenstaande betekent dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 oktober 2009;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van J. De Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J. de Jong
HD