ECLI:NL:CRVB:2012:BX6171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4855 WWB + 10/5398 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van inlichtingen- en medewerkingverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand, maar heeft verzuimd om de gevraagde gegevens over haar woonsituatie tijdig te overleggen aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college heeft appellante herhaaldelijk verzocht om informatie, maar zij is niet verschenen op de gesprekken die zijn ingepland. Hierdoor heeft het college op 3 november 2009 het recht op bijstand van appellante opgeschort en later, op 2 december 2009, de bijstand ingetrokken met terugwerkende kracht tot 22 september 2009.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de benodigde gegevens heeft overgelegd en dat zij op het opgegeven adres woont. Ze stelde ook dat ze geen toegang had tot haar post, omdat de hoofdbewoner de enige sleutel van de brievenbus had. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gevraagde informatie heeft verstrekt en dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante de inlichtingen- en medewerkingverplichting heeft geschonden, waardoor het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van het college te herzien, en heeft de hoger beroepen van appellante afgewezen. De uitspraak is gedaan op 28 augustus 2012.

Uitspraak

10/4855 WWB, 10/5398 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2010, 10/1458 (aangevallen uitspraak 1) en van 24 augustus 2010, 10/2807 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 28 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op 17 juli 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij brief van 14 september 2009 heeft het college appellante verzocht om uiterlijk op 22 september 2009 gegevens over haar verhuizing te verstrekken. Omdat appellante de verzochte gegevens niet had overgelegd, heeft het college bij besluit van 3 november 2009 het recht op bijstand van appellante met ingang van 22 september 2009 opgeschort en haar een termijn geboden tot 17 november 2009 om deze gegevens alsnog over te leggen.
1.2. Op 9 november 2009 heeft appellante een hoofdbewonerverklaring overgelegd waarin M. [K.] verklaart dat appellante vanaf 25 augustus 2009 op het adres [adres 1], te [plaatsnaam], woont. Bij brief van 13 november 2009 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) appellante uitgenodigd voor een gesprek op 18 november 2009 met het verzoek een bewijs van inschrijving op [adres 1] van de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) mee te nemen. Omdat appellante niet is verschenen op het gesprek van 18 november 2009 heeft het college bij besluit van 19 november 2009 het recht op bijstand met ingang van 18 november 2009 opgeschort en appellante uitgenodigd voor een gesprek op 30 november 2009 met het verzoek alsnog de gevraagde gegevens mee te nemen.
1.3. Bij besluit van 2 december 2009 heeft het college de bijstand ingetrokken met ingang van 22 september 2009 op de grond dat zij de gevraagde informatie niet heeft verstrekt en niet is verschenen op de gesprekken van 18 en 30 november 2009.
1.4. Appellante heeft op 7 december 2009 een aanvraag om bijstand ingediend. Zij heeft op 16 december 2009 telefonisch te kennen gegeven dat zij een kamer huurt op [adres 1]. Op 17 februari 2010 is een huisbezoek gebracht aan [adres 1] en aan het adres [adres 2] te [plaatsnaam], het adres waar appellante eerder stond ingeschreven. Appellante is op beide adressen niet aangetroffen. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 februari 2010. In deze rapportage is vermeld dat bewoners van beide adressen hebben verklaard dat appellante daar niet woont. Bij brief van 22 februari 2010 is appellante opgeroepen te verschijnen voor een gesprek op 23 februari 2010. Appellante is niet verschenen. Onder verwijzing naar vorenbedoelde onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 23 februari 2010 de aanvraag om bijstand van appellante afgewezen.
1.5. Bij besluit van 24 februari 2010 (bestreden besluit 1), voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en de bijstand met ingang van 18 november 2009 ingetrokken. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet is verschenen op de gesprekken van 18 en
30 november 2009 en dat zij de gevraagde gegevens over haar woonsituatie niet heeft overgelegd, zodat zij de inlichtingen- en medewerkingverplichting heeft geschonden. Als gevolg van deze schending kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.6. Bij besluit van 4 mei 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 februari 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over haar feitelijke verblijfplaats, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij de gegevens die nodig waren om het recht op bijstand vast te stellen heeft overgelegd en dat zij woonde op [adres 1]. Voorts kon zij geen toegang krijgen tot haar post, omdat er slechts één sleutel van de brievenbus was die in het bezit van de hoofdhuurder was, zodat zij de uitnodigingen voor de verschillende gesprekken niet tijdig heeft ontvangen. Verder heeft het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik kunnen maken, omdat de intrekking onaanvaardbare financiële consequenties heeft voor appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 1 gemotiveerd en uitvoerig uiteengezet op grond waarvan naar haar oordeel de intrekking van de bijstand met ingang van 18 november 2009 in rechte stand kan houden. De rechtbank is daarbij ingegaan op de door appellante aangevoerde gronden en heeft in dat verband, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Appellante is niet verschenen op de gesprekken van 18 en 30 november 2009 om informatie te verschaffen over haar woonsituatie. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de gegevens over haar woonsituatie aan het college heeft verstrekt. Het college heeft ontkend dat appellante deze gegevens heeft verstrekt en appellante heeft haar standpunt dat zij deze gegevens heeft verstrekt op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien heeft het college onbetwist gesteld dat uit de GBA is gebleken dat appellante met terugwerkende kracht vanaf 22 oktober 2009 is uitgeschreven van [adres 1]. Dat appellante geen toegang had tot haar post, omdat alleen de hoofdbewoner een sleutel van de brievenbus had, is een omstandigheid die voor rekening van appellante dient te komen. Voorts is niet gebleken dat appellante vanwege haar psychische gesteldheid niet in staat was te reageren op de oproepen van het college of dat zij haar belangen niet adequaat kon (laten) behartigen. Appellante heeft de inlichtingen- en medewerkingverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak 1 en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en die een herhaling vormen van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd, vormen geen aanleiding om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. Appellante heeft niet betwist dat de gegevens die zij over haar woonsituatie diende te verstrekken van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Tevens heeft appellante ook in hoger beroep geen begin van bewijs geleverd voor haar stelling dat zij deze gegevens, met uitzondering van de hoofdbewonerverklaring, wel heeft overgelegd. Verder bieden de gedingstukken geen grond om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 2 geoordeeld dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet woonde op het door haar opgegeven adres [adres 1] dan wel op [adres 2]. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bewoners van beide adressen hebben verklaard dat appellante niet op [adres 1] en [adres 2] woont, dat appellante niet heeft gereageerd op een schriftelijke oproep en dat appellante heeft verklaard dat zij niet kon blijven op [adres 1]. Nu appellante onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt over haar feitelijke verblijfplaats heeft zij de inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4. De Raad onderschrijft eveneens het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 en de overwegingen waarop dat oordeel berust. In hetgeen appellante in hoger beroep bij wijze van herhaling van wat zij in beroep had aangevoerd, bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen.
4.5. Het voorgaande betekent dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.C. Oomkens
HD