ECLI:NL:CRVB:2012:BX5912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/680 WIA, 11/1739 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Appellante, die sinds 21 februari 2007 arbeidsongeschikt is, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv had een nieuw besluit genomen dat niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de eerdere beoordeling van de medische situatie van appellante terecht aanvaardbaar heeft geacht. De Raad heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de rechtbank gegeven oordelen over de arbeidsongeschiktheid van appellante. Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft ook het beroep tegen het nieuwe besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat er voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante als gevolg van haar schouder- en handklachten. De Raad heeft de visie van het Uwv onderschreven dat er geen aanleiding is voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. De Raad heeft ook de argumenten van appellante over de noodzaak van zwaardere beperkingen verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren met objectieve medische gegevens. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en de rol van de rechtbank in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

11/680 WIA, 11/1739 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2010, 09/1740 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 29 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen Advocaten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 11 februari 2011, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit 2).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012. Appellante is, zoals tevoren is bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als medewerker callcenter gedurende gemiddeld 13,88 uur per week. Op 21 februari 2007 is zij uitgevallen.
1.2. Bij besluit van 12 januari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 18 februari 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 4 juni 2009 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Gelet op informatie van appellantes behandelend orthopaedisch chirurgen
W. Salomons en R. Veldstra met betrekking tot haar schouderklachten en chirurg E.B. Alting von Geusau met betrekking tot haar handklachten heeft de rechtbank het in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) ontbreken van beperkingen ten aanzien van de items 5.7 boven schouderhoogte actief zijn en 4.3 hand- en vingergebruik als niet zonder meer begrijpelijk aangemerkt. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 in zoverre dan ook niet deugdelijk gemotiveerd geacht. De rechtbank heeft het standpunt van appellante dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen dan maximaal 8 uur per dag en maximaal 30 uur per week niet gevolgd. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het Uwv onderschreven dat fibromyalgie als zodanig geen aanleiding hoeft te zijn voor een verdergaande urenbeperking. De rechtbank heeft appellante ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij volledig en duurzaam ongeschikt is, aangezien zij dit niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. De door het Uwv gegeven toelichting bij item 4.4 tastzin heeft de rechtbank aanvaardbaar geacht. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over het niet opnemen van beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren heeft de rechtbank onbesproken gelaten. Ook de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank onbesproken gelaten. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en in de kosten die zij heeft gemaakt voor het inschakelen van deskundigen.
3.1. Appellante is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen en heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen geen reden te zien voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking en dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Verder had de rechtbank niet mogen nalaten een oordeel te geven over de grond dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante blijft van mening dat zij zodanige lichamelijke en psychische beperkingen heeft dat geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Zij is in haar persoonlijk en sociaal functioneren volledig beperkt te achten.
3.2. Het Uwv heeft in de uitspraak van de rechtbank berust en ter uitvoering van die uitspraak bestreden besluit 2 genomen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Aangezien het Uwv bij bestreden besluit 2 niet (volledig) aan het door appellante ingestelde beroep tegen bestreden besluit 1 is tegemoet gekomen, moet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, dat beroep geacht worden mede te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit en zal de Raad in het kader van de beoordeling van het onderhavige hoger beroep een oordeel geven over dat besluit.
4.3. Voor die aspecten van de medische grondslag van bestreden besluit 1 die door de rechtbank zijn beoordeeld en aanvaardbaar geoordeeld geldt dat ook de Raad geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dit geldt ook voor het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
4.4. Ook het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet. Bezwaarverzekeringsarts R.A. Hollander heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank appellante alsnog beperkt geacht ten aanzien van de items 5.7 boven schouderhoogte actief zijn en 4.3 hand- en vingergebruik en de FML hierop aangepast. De Raad acht hiermee in voldoende mate tegemoetgekomen aan de beperkingen van appellante als gevolg van haar schouder- en handklachten. Voor zover appellante zou menen dat zwaardere beperkingen zouden moeten worden aangenomen volgt dit niet uit de informatie van de behandelend sector en heeft zij dit ook overigens niet voldoende onderbouwd. De Raad deelt de visie van het Uwv dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. Het door appellante overgelegde rapport van psychiater A.R. Hertroijs van 31 januari 2010 acht de Raad geen basis voor het aannemen van dergelijke beperkingen. Naar bezwaarverzekeringsarts Hollander in zijn rapportage van 1 maart 2010 uiteengezet heeft blijkt uit het rapport van Hertroijs niet van een voldoende uitvoerig onderzoek en worden conclusies getrokken die niet voldoende onderbouwd worden, of zelfs in tegenspraak zijn met in het rapport vermelde feitelijkheden. De reactie die Hertroijs op 21 april 2010 heeft gegeven op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft deze bezwaren niet weggenomen. Gelet op het voorgaande volgt de Raad appellante ook niet in haar stelling dat op basis van het rapport van Hertroijs moet worden aangenomen dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
4.5. Wat betreft de vraag of appellante, rekening houdende met haar functionele mogelijkheden, zoals neergelegd in de aangepaste FML van 18 januari 2011, in staat is om de door het Uwv in aanmerking genomen arbeid te verrichten, overweegt de Raad als volgt. Bezwaararbeidsdeskundige F.M.A. Havermans heeft met inachtneming van de aangepaste FML nader beoordeeld of de eerder geduide functies passend zijn te achten. In een rapport van 3 februari 2011 heeft hij nader toegelicht dat vier van de zes geduide functies, te weten die van receptionist, routechauffeur, printmonteur conventioneel en medewerker postale diensten onveranderd geschikt zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft op basis van deze functies 0%. De Raad onderschrijft deze visie.
4.6. Uit de overwegingen 4.4 en 4.5 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van schadevergoeding, als gevraagd, bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
HD