11/1744 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 februari 2011, 10/3038 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 10 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. DM.C. Kooijman, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2012. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Kooijman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 14 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) luidde ten tijde in geding als volgt:
1. Voor de berekening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling van het dagloon als bedoeld in het eerste lid en de herziening ervan, nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit dagloon regels werknemersverzekeringen (Besluit).
Artikel 22 van het Besluit luidde ten tijde in geding als volgt:
1. Het dagloon bedraagt ten hoogste het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen geldende bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Indien een werknemer gelijktijdig aanspraak heeft op meerdere uitkeringen op grond van de ZW, de WW, de Wet arbeid en zorg, de WAO of de Wet WIA en de som van de uitkeringen op grond van die wetten meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, worden de aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen zodanig evenredig verminderd dat de som van het in het eerste lid bedoelde bedrag niet langer meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien van een uitkering als bedoeld in het tweede lid het uitkeringspercentage hoger is dan 70 % wordt 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met:
((A-70)/100)xB
waarbij:
A staat voor het hogere uitkeringspercentage;
B staat voor het dagloon van de uitkering, waarvoor het uitkeringspercentage A geldt.
De Nota van Toelichting bij artikel 22 van het Besluit (Stb. 2005, 546) vermeldt over het tweede lid:
"Het ligt voor de hand om indien sprake is van een combinatie van uitkeringen, ook het totaal van die uitkeringen aan een maximum te binden dat aan het maximumdagloon is gerelateerd. Het gaat hierbij om alle mogelijke combinaties van uitkeringen zowel op grond van dezelfde wet als op grond van verschillende wetten. Vervolgens is het logisch om, indien dat maximum wordt overschreden, de betrokken daglonen zodanig evenredig te verminderen dat van overschrijding niet langer sprake is.
In dit verband zij opgemerkt dat de Wet WIA op zichzelf geen uitkeringen per dag kent, maar uitkeringen afgeleid van het maandloon (waarbij het maandloon 21,75 maal het dagloon bedraagt). Dit betekent dat de uitkering per dag moet worden afgeleid van de maanduitkering.
In verband met deze bepaling zij opgemerkt dat het niet de bedoeling is om eenmaal vastgestelde daglonen, afgezien van algemene indexeringen, te wijzigen indien in één van de samenstellende uitkeringen wijziging komt of wegvalt. Zo is voorstelbaar dat wanneer in een combinatie van een WIA-uitkering met een WW-uitkering maximering van de daglonen is toegepast, wanneer in het kader van de WIA-uitkering de overgang wordt gemaakt naar een WGA-vervolguitkering het eenmaal vastgestelde WW-dagloon niet meer wijzigt. Wél dient wijziging van al vastgestelde daglonen plaats te vinden indien de samenloop van uitkeringen ontstaat of zich uitbreidt."
2.1. Appellant is per 26 november 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en gebaseerd op een dagloon van € 167,70. Met ingang van 2 mei 2005 is appellants WAO-uitkering herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2.2. Met ingang van deze laatste datum is aan appellant tevens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Het dagloon van deze uitkering bedroeg € 97,20. Omdat appellants bruto-daguitkeringen op grond van de WW, exclusief vakantietoeslag, en op grond van de WAO tezamen meer bedroegen dan € 108,69 (70% x 100/108 x het maximumdagloon van € 167,70) heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2005 zowel het WW-dagloon als het WAO-dagloon evenredig verlaagd. Aldus bedraagt het WAO-dagloon per 2 mei 2005 € 97,22.
2.3. Appellants WW-uitkering is per 2 mei 2010 beëindigd. Per die datum ontvangt appellant enkel een WAO-uitkering. Die uitkering bleef berekend naar het WAO-dagloon dat met ingang van 2 mei 2005 is vastgesteld.
2.4. Appellant heeft verzocht om herziening van zijn WAO-dagloon tot het niveau dat het dagloon had voordat het evenredig werd verlaagd, omdat een berekening op basis van het verlaagde WAO-dagloon ten opzichte van het oorspronkelijke dagloon op maandbasis een vermindering van de uitkering van 42% te zien geeft.
2.5. Bij het besluit van 5 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 april 2010 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen om met ingang van 2 mei 2010 het dagloon te herzien dat ten grondslag ligt aan zijn uitkering ingevolge de WAO.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het bestreden besluit. Bij die uitspraak is voorts appellants verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
3.1. De rechtbank heeft appellants stellingen verworpen onder overweging dat op grond van de WAO een eenmaal vastgesteld dagloon niet wijzigt, tenzij de wet of het daarop gebaseerde Besluit daar zelf een uitzondering op maakt.
3.2. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht geen ruimte gezien voor de door appellant bepleite herzieningsmogelijkheid van zijn dagloon. Als gevolg van de samenloop van de WW- en WAO-uitkeringen moest op grond van het dwingendrechtelijk bepaalde in artikel 22, tweede lid, van het Besluit het WAO-dagloon opnieuw worden vastgesteld. Volgens de uitspraak van deze Raad van 29 mei 2008, LJN BD2898, regelt dit artikellid slechts hetgeen moet gebeuren in de situatie dat een werknemer op enig moment gelijktijdig aanspraak heeft op meerdere uitkeringen en de som van die uitkeringen meer bedraagt dan 70% van het maximale dagloon. Er is niet voorzien in een wettelijke regeling op grond waarvan het dagloon wordt herzien en vastgesteld op het vóór de samenloop van verschillende uitkeringen vastgestelde dagloon wanneer van een dergelijke samenloop geen sprake meer is. Dat in het geval van appellant de samenloop van uitkeringen is geëindigd door de beëindiging van de WW-uitkering, terwijl in die uitspraak van de Raad sprake was van een verlaging van één van de twee uitkeringen als gevolg van de overgang naar het vervolgdagloon, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3.3. Het behoort niet tot de taak van de rechter om de innerlijke waarde of de billijkheid van het Besluit te beoordelen. Tegen die achtergrond heeft de Raad eerder al uitgesproken - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2008, LJN BG8812 - dat het aan de wetgever is en niet aan de rechter om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Besluit neergelegde stelsel teniet te doen.
4. In hoger beroep heeft appellant gelijke gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. Zij strekken ten betoge dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Volgens appellant dient het eerder vastgestelde WAO-dagloon te herleven met ingang van de dag waarop hem geen WW-uitkering meer toekomt. Met ingang van deze dag is er volgens appellant geen sprake meer van een samenloop van uitkeringen en zal toepassing moeten worden gegeven aan artikel 22, eerste lid, van het Besluit.
5. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit nu het Besluit hem niet bevoegdheid verleent het WAO-dagloon te verhogen in een situatie als hier aan de orde. Hierbij heeft het Uwv verwezen naar de Nota van toelichting bij het Besluit.
6. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
6.1. Het hoger beroep slaagt.
6.1.1. Met ingang van 2 mei 2010 deed zich ten aanzien van partijen niet meer de in artikel 22, tweede lid, van het Besluit voorziene situatie voor dat appellant gelijktijdig aanspraak had op uitkeringen op grond de WW en WAO, terwijl de som van die uitkeringen meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van die bepaling. Dus kon en behoefde door het Uwv ook niet langer te worden voldaan aan het voorschrift dat de aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen zodanig evenredig verminderd moesten worden dat de som van die uitkeringen het in het eerste lid bedoelde bedrag niet langer overschrijdt. De rechtbank heeft miskend dat, nu het Besluit geen afwijkende regeling dienaangaande kent, met ingang van 2 mei 2010 op appellants WAO-uitkering artikel 14, eerste lid,van de WAO, in verbinding met artikel 22, eerste lid, van het Besluit van toepassing was.
6.1.2. Het Uwv zoekt in de bewoordingen van de Nota van Toelichting van het Besluit tevergeefs steun voor zijn standpunt. Uit die Nota van Toelichting is slechts af te leiden dat de regelgever in een situatie van een combinatie van uitkeringen het totaal van die uitkeringen aan een maximum heeft willen binden dat aan het maximumdagloon is gerelateerd. In de zinsnede dat het niet de bedoeling van de regelgever is geweest dat eenmaal vastgestelde daglonen worden gewijzigd ligt geen argument ten gunste van het standpunt van het Uwv. Afgezien van de voorgeschreven indexeringen zou het per 26 november 2004 vastgestelde dagloon immers niet zijn gewijzigd, indien aan appellants verzoek zou zijn voldaan.
6.1.3. Dit oordeel van de Raad ligt in de lijn van zijn genoemde uitspraak van 29 mei 2008. Hierin heeft de Raad overwogen dat artikel 22, tweede lid, van het Besluit slechts regelt hetgeen moet gebeuren in een geval dat een werknemer twee uitkeringen naast elkaar geniet en de som van die uitkeringen meer bedraagt dan 70% van het maximale dagloon. Dat artikel, zo heeft de Raad overwogen, regelt niet wat moet gebeuren als er nadien een wijziging optreedt in één van die uitkeringen.
6.2. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd onder gegrond verklaring van het beroep tegen het bestreden besluit. Aangezien appellants WAO-uitkering per 2 mei 2010 moet worden vastgesteld met inachtneming van de voorgeschreven wettelijke indexeringen, kan de Raad het geschil niet finaal beslechten. Dus zal het Uwv opdracht worden gegeven opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant.
6.3. Het verzoek om vergoeding van schade zal worden toegewezen. Die schade omvat de wettelijke rente met betrekking tot het bedrag dat appellant aan uitkering zou hebben ontvangen wanneer aan zijn verzoek, vermeld in 2.4 zou zijn voldaan. Zij dient te worden berekend over de periode vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op het verstrijken van het betrokken uitkeringstijdvak.
7. Het Uwv zal worden veroordeeld tot betaling van de kosten in bezwaar. Die bedragen € 437,-. Voorts zal het Uwv worden veroordeeld in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 874,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2010 gegrond;
-vernietigt het besluit van 5 juli 2010;
-bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak;
-bepaalt dat deze uitspraak in zoverre treedt in de plaats van het besluit van 13 april 2010;
-veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de schade zoals is vermeld onder 6.3;
-veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 2.185,-;
-bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en T. Hoogenboom en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2012.