ECLI:NL:CRVB:2012:BX5664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-3245 WAZ + 12-3246 WAZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake schadevergoeding door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 16 mei 2012. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak waarin was geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verplicht was om een schadevergoeding van € 25.000,00 aan verzoeker te betalen. Verzoeker stelde dat hij recht had op vergoeding van door hem geleden belastingschade, maar de Raad oordeelde dat de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst hem geen verdere aanspraken op het Uwv gaf.

Het verzoek om herziening werd ingediend op 5 juni 2012 en aangevuld op 6 augustus 2012. Tijdens de zitting op 16 augustus 2012 was verzoeker aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening, zoals vereist volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stukken die door verzoeker waren overgelegd, waren ofwel al eerder ingediend, ofwel betroffen feiten die al bekend waren ten tijde van de eerdere uitspraak.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om herziening ongegrond was en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en de beslissing werd ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier. De uitspraak bevestigde dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren.

Uitspraak

12/3245 WAZ, 12/3246 WAZ-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Bij brief van 5 juni 2012, aangevuld bij brief van 6 augustus 2012, heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012, nr. 11/5446 WAZ. Verzoeker heeft tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012, waar verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1. Bij de hiervoor vermelde uitspraak van 16 mei 2012 heeft de Raad geoordeeld dat de met het aanbod en de acceptatie tot stand gekomen, in juni 2009 ondertekende, vaststellingsovereenkomst voor het Uwv de verplichting meebracht om ten titel van schadevergoeding aan verzoeker een bedrag te betalen van € 25.000,00 en dat deze overeenkomst verder inhield dat verzoeker na ontvangst van dit bedrag aan schadevergoeding in verband met het geschil, zoals partijen dit in het kader van de mediation omschreven hadden, van het Uwv niets meer te vorderen had in verband met door hem ondervonden schade. De Raad heeft verzoeker niet gevolgd in zijn standpunt dat de verleende kwijting er niet aan in de weg staat dat hij alsnog aanspraak kan maken op vergoeding van door hem geleden belastingschade door het Uwv.
2. Het verzoek van verzoeker strekt ertoe dat alsnog wordt vastgesteld dat het Uwv de door hem geleden belastingschade vergoedt.
3. Op grond van artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met de artikelen 8:88, tweede lid, en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien een verzoek is gedaan om herziening van een uitspraak van de Raad, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich hier voor en zijn er ook overigens geen beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
5. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan een verzoek om herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak slechts slagen als er feiten en omstandigheden worden aangevoerd die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
6. In de door verzoeker overgelegde stukken ziet de voorzieningenrechter geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De bijlagen bij het verzoekschrift van 5 juni 2012 betreffen voor een deel stukken die in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 16 mei 2012 al waren overgelegd en voor het overige feiten en omstandigheden die ofwel hebben plaatsgevonden na de uitspraak van de Raad, ofwel - zoals de brief van Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam van 20 juni 2011 - ten tijde van de uitspraak bij verzoeker al bekend waren of bekend konden zijn. Met betrekking tot de bij de brief van 6 augustus 2012 gevoegde stukken, afkomstig van de Belastingdienst, geldt dat de daarin vermelde feiten, waren zij bij de Raad bekend geweest, niet tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden omdat de Belastingdienst geen partij is geweest bij (de totstandkoming van) de vaststellingsovereenkomst.
7. Verzoeker is het in feite niet eens met het door de Raad in zijn uitspraak van 16 mei 2012 gegeven oordeel, maar dit kan niet leiden tot een nieuwe beoordeling van de zaak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over het oordeel dat de Raad daarover reeds heeft gegeven te openen. Het verzoek om herziening dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
8. Nu uitspraak wordt gedaan in hoofdzaak is er geen grond om enigerlei voorlopige voorziening te treffen en wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
9. Er bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012 in zaaknummer 11/5446 WAZ af;
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2012.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) R.L. Rijnen
NW