ECLI:NL:CRVB:2012:BX5528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-994 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet verschijnen bij heronderzoek

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 19 april 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant werd op 18 november 2009 uitgenodigd voor een gesprek in het kader van een heronderzoek, maar verscheen niet op de afspraak van 25 november 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft daarop op 26 november 2009 het recht op bijstand van appellant opgeschort, omdat hij zonder bericht van verhindering niet was verschenen. Appellant heeft vervolgens ook niet voldaan aan de oproep om op 1 december 2009 te verschijnen, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 25 november 2009 bij besluit van 2 december 2009.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft kunnen maken. Hij stelde dat de hersteltermijn die hem was gegeven onredelijk kort was en dat het college had kunnen volstaan met het opleggen van een maatregel in plaats van intrekking van de bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging voor het heronderzoek en dat het college terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van medewerking van de bijstandsontvanger aan heronderzoeken en de gevolgen van het niet voldoen aan oproepen van het college. De Raad concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft gehandeld en dat de intrekking van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was.

Uitspraak

10/994 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 januari 2010, 10/444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
Datum uitspraak 21 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Yousef, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yousef. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Drazenovic.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 19 april 1996 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij brief van 18 november 2009 is appellant in het kader van een heronderzoek uitgenodigd voor een gesprek op 25 november 2009 op het stadhuis van de gemeente Rijswijk. In deze brief is appellant verzocht het daarbij gevoegde inlichtingenformulier ingevuld mee te nemen.
1.3. Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 25 november 2009 opgeschort op de grond dat appellant zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de afspraak van 25 november 2009. In dit besluit is appellant nogmaals verzocht te verschijnen, en wel op 1 december 2009. Appellant heeft zonder bericht niet aan die oproep voldaan.
1.4. Bij besluit van 2 december 2009 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 25 november 2009 ingetrokken op de grond dat appellant niet binnen de hersteltermijn heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Bij afzonderlijk besluit van 2 december 2009 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 25 november 2009 tot en met 30 november 2009 tot een bedrag van € 172,24 van appellant teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 19 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 26 november 2009 en 2 december 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen de opschorting en de intrekking ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De opschorting
4.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Het tweede lid bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.2. Vaststaat dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging om in het kader van een heronderzoek op 25 november 2009 te verschijnen. Anders dan appellant heeft gesteld is dit heronderzoek noodzakelijk voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Dat appellant zich als gevolg van zijn verslavingsproblematiek en medicijngebruik heeft vergist in de datum en in de veronderstelling verkeerde dat hij was opgeroepen voor een gesprek op 2 december 2009, maakt niet dat het niet verschijnen op de afspraak van 25 november 2009 hem niet kan worden verweten. De door appellant overgelegde (medische) stukken bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Dit betekent dat appellant met ingang van 25 november 2009 in verzuim was en dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand van appellant met ingang van 25 november 2009 gebruik heeft kunnen maken.
De intrekking
4.3. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.4. Vaststaat dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan de in het opschortingsbesluit van 26 november 2009 vervatte oproep om op 1 december 2009 te verschijnen. Anders dan appellant heeft gesteld is de in het opschortingsbesluit gegeven hersteltermijn niet onredelijk kort. Dat appellant het besluit van 26 november 2009, naar hij stelt wegens ziekte, pas op 2 december 2009 heeft gelezen, komt voor zijn rekening en risico. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. De beroepsgrond van appellant, inhoudende dat het college had kunnen volstaan met het opleggen van een maatregel en dat de intrekking van de bijstand disproportioneel is, is gericht tegen de wijze waarop het college van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft gemaakt. In een situatie als de onderhavige, waarbij niet binnen de daarvoor gegeven termijn het verzuim wordt hersteld, kan het college besluiten tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. De omstandigheid dat appellant op 2 december 2009 - na afloop van de hersteltermijn - nog telefonisch contact met een medewerker van de gemeente Rijswijk heeft opgenomen om zich voor de afspraak af te melden, hoefde voor het college evenmin aanleiding te zijn om van intrekking af te zien.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2012.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) R. Scheffer
HD