10/5110 WWB, 12/3658 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 augustus 2010, 09/1712 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (college)
Datum uitspraak 14 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van Deuzen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken aan de Raad gezonden, waaronder een besluit van 31 mei 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verspui.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 18 augustus 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Het college heeft op 15 september 2008 besloten, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deze aanvraag niet meer in behandeling te nemen omdat appellant niet de voor de afhandeling van de aanvraag benodigde gegevens heeft overgelegd. Appellant heeft tegen het besluit van 15 september 2008 geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Op 3 oktober 2008 heeft appellant zich telefonisch gemeld om een afspraak te maken voor een nieuwe aanvraag om bijstand. Op 7 oktober 2008 heeft appellant een aanvraagformulier bijstand bij het college ingediend. Op het formulier heeft hij vermeld dat hij om bijstand vraagt met ingang van 20 augustus 2008.
1.3. Bij besluit van 15 oktober 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juni 2009 (bestreden besluit), heeft het college appellant bijstand toegekend met ingang van 7 oktober 2008. Het college heeft geen reden gezien om aan de toekenning van de bijstand een eerdere ingangsdatum te verbinden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover aan appellant bijstand is toegekend per 7 oktober 2008 in plaats van per 3 oktober 2008, en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant met inachtneming van haar uitspraak.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing genomen op het bezwaar van appellant. Daarbij is de ingangsdatum van de bijstand bepaald op 3 oktober 2008, aan appellant bijstand nabetaald en aan appellant wettelijke rente vergoed. De Raad zal dit besluit met toepassing van de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb bij de beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en artikel 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.2. In dit geval is sprake van een melding als hiervoor bedoeld van 3 oktober 2008. Appellant stelt zich op het standpunt dat de bijstand dient in te gaan op de datum waarop hij eerder, te weten op 18 augustus 2008, bijstand heeft aangevraagd. Hij heeft daartoe, samengevat, gewezen op de omstandigheden die hebben geleid tot het buiten (verdere) behandeling laten van die aanvraag.
5.2.1. Dit standpunt treft geen doel. De desbetreffende beroepsgronden van appellant richten zich in wezen tegen het besluit van het college van 15 september 2008. Dat besluit is evenwel in rechte onaantastbaar geworden. Appellant had deze gronden, inclusief het beroep dat hij in zijn hoger beroepschrift doet op de uitspraak van de Raad van 17 maart 2009, LJN BH7290, moeten aanvoeren in bezwaar en eventueel in (hoger) beroep tegen dat besluit. De rechtbank heeft, mede gelet daarop, het college voorts terecht gevolgd in zijn standpunt dat de omstandigheid dat appellant als gevolg van het buiten behandeling laten van de eerdere aanvraag toen geen bijstand heeft ontvangen, geen bijzondere omstandigheid oplevert als bedoeld in 5.1.
5.3. Het college heeft de Raad nadere stukken toegezonden, waaronder een ambtelijke rapportage die betrekking heeft op de beoordeling van de hier aan de orde zijnde aanvraag en gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) betreffende appellant. Appellant stelt zich op het standpunt dat dit moet leiden tot de conclusie dat het college in strijd met de wettelijke bepalingen een onvolledig dossier heeft overgelegd, hetgeen volgens appellant voldoende is voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De Raad volgt appellant hierin niet. Dat het college in hoger beroep alsnog voormelde stukken in het geding brengt, is gelet op de in hoger beroep voortdurende discussie tussen partijen over de vraag of de buiten behandeling stelling van de eerdere aanvraag in dit geding nog een rol van betekenis mag spelen, niet onjuist. De ambtelijke rapportage is overgelegd in verband met de reactie van het college op het standpunt van appellant dat sprake was van een gespannen situatie tussen appellant en de betrokken medewerker(s) van de gemeente Langedijk. Het college heeft de GBA-gegevens betreffende appellant, waaruit blijkt dat hij zich in 2001 in Nederland heeft gevestigd, overgelegd in reactie op het standpunt van appellant in hoger beroep dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Een en ander leidt niet tot het oordeel dat het college aanvankelijk, in strijd met de wet, een onvolledig dossier heeft overgelegd. Bij het voorgaande betrekt de Raad bovendien dat appellant op de nadere stukken nog een reactie heeft kunnen geven.
5.4. Appellant heeft ten slotte nog een beroep gedaan op de inherente afwijkingsbevoegdheid van het college. Hij heeft evenwel verzuimd om aan te geven op welke bevoegdheid wordt gedoeld en dit beroep overigens niet onderbouwd, zodat het verder buiten bespreking zal worden gelaten.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
Het besluit van 31 mei 2012
5.6. Met het besluit van 31 mei 2012 heeft het college een juiste uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak, nu met dit besluit de ingangsdatum van de bijstand alsnog is bepaald op 3 oktober 2008. De stelling van appellant dat het college pas met dit besluit heeft erkend dat de bijstand per 3 oktober 2008 had moeten worden toegekend en dat om die reden aan hem een vergoeding voor proceskosten dient te worden toegekend, treft om de volgende redenen geen doel.
5.6.1. Het college heeft berust in het oordeel van de rechtbank dat de bijstand diende in te gaan op 3 oktober 2008. Appellant heeft in hoger beroep op dit punt geen kosten van rechtsbijstand hoeven te maken. Het hoger beroep betreft immers uitsluitend de vraag of de bijstand had moeten worden toegekend met ingang van een vóór 3 oktober 2008 gelegen datum. Overigens is in de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand gedaan en heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak een proceskostenveroordeling ten laste van het college uitgesproken ter zake van de kosten van rechtsbijstand in beroep.
5.7. Het beroep tegen het besluit van 31 mei 2012 dient ongegrond dient te worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 mei 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.C.R. Schut en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2012.