ECLI:NL:CRVB:2012:BX5104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4314 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand in het kader van WSNP

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, ingediend door appellante op 14 juli 2008. De aanvraag was gericht op het verkrijgen van bijstand voor de kosten die gemaakt zijn in het kader van een aanvraag op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten voor rechtsbijstand niet noodzakelijk waren, omdat appellante kosteloos gebruik kon maken van de diensten van de Kredietbank Limburg. De Raad voor de Rechtspraak heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in beginsel als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van rechtsbijstand, en dat de Wrb geen recht op bijstand biedt voor kosten die als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Wrb niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, omdat voor een aanvraag op grond van de WSNP geen toevoeging wordt verleend. Ook heeft zij betoogd dat de Kredietbank geen toereikende voorziening is, omdat het gebrek aan juridische deskundigheid en lange procedures problemen opleveren. De Raad heeft echter geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om bijzondere bijstand te verlenen, omdat de kosten van de aanvraag voor schuldsanering als niet noodzakelijk zijn aangemerkt binnen de voorliggende voorziening.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijzondere bijstand rechtvaardigde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en W.H. Bel en C.H. Bangma als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.

Uitspraak

10/4314 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2010, 09/924 (aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 21 augustus 2012
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in zaak 10/4315 WWB, plaatsgevonden op 10 juli 2012. Voor appellante is verschenen mr. Gans. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.M. Maayen. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 14 juli 2008 een aanvraag ingediend om toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 399,84. De kosten hebben betrekking op het indienen van een aanvraag op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
1.2. Bij besluit van 29 september 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2009 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de Raad voor Rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) toevoegingen verleent ten behoeve van rechtsbijstand. Voor aanvragen op grond van de WSNP is geen juridische deskundigheid vereist. Hiervoor kan appellante kosteloos een beroep doen op de Kredietbank Limburg (Kredietbank). Zoals ter zitting namens het dagelijks bestuur is bevestigd, vormt artikel 15, eerste lid, van de WWB de wettelijke grondslag van het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellante, samengevat, aangevoerd dat de Wrb niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, omdat voor een aanvraag op grond van de WSNP geen toevoeging wordt verleend. Verder heeft appellante aangevoerd dat bemiddeling door de Kredietbank niet kosteloos is, omdat schuldhulpverleningstrajecten via de Kredietbank door de gemeente Landgraaf worden gefinancierd. Vervolgens is aangevoerd dat de Kredietbank geen toereikende voorziening is, omdat een WSNP-aanvraag via de Kredietbank, anders dan wanneer juridische bijstand wordt verleend, problemen oplevert door gebrek aan deskundigheid en lange procedures.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 15 van de WWB is inkomensaanvulling op grond van de WWB niet aan de orde, indien binnen een voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 46).
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 10 augustus 2010, LJN BN3897) dient voor de kosten van rechtsbijstand de Wrb in beginsel te worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening.
4.3. Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
4.4. Ingevolge artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) wordt voor rechtsbijstand ter zake van het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld geen toevoeging verleend. In de nota van toelichting bij artikel 7 van het Brt (blz. 7; Stb. 1994, 32) is opgenomen dat de in artikel 7 omschreven gevallen voor zich spreken. Het kan weliswaar gaan om ingewikkelde kwesties, maar voor de oplossing daarvan is een andere dan een juridische deskundigheid vereist.
4.5. Een aanvraag om toepassing van een schuldsaneringsregeling als bedoeld in de WSNP moet worden bestempeld als het treffen van een afbetalingsregeling in de zin van artikel 7 van het Brt. Dit betekent dat op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 7 van het Brt vergoeding van de kosten van een aanvraag voor schuldsanering ingevolge de WSNP binnen de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk is aangemerkt. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat gemeenten - en namens hen de gemeentelijke of op grond van een gemeenschappelijke regeling opgerichte kredietbanken - bij het doen van een aanvraag voor schuldsanering op grond van de WSNP hulp dienen te verlenen.
4.6. Gelet op het voorgaande was het dagelijks bestuur niet bevoegd om bijzondere bijstand te verlenen voor de door appellante gemaakte kosten van rechtsbijstand. In wat appellante heeft aangevoerd worden geen zeer dringende redenen gezien als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB die voor het dagelijks bestuur aanleiding hadden moeten zijn om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB wel bijstand voor deze kosten te verlenen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een acute noodsituatie.
4.7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, behoeft de grond over de financiering van de Kredietbank geen bespreking.
4.8. Appellante heeft ter zitting nog aangevoerd dat de rechtbank in de ook bij de rechtbank gevoegd behandelde zaken in strijd met artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een gelijkluidende uitspraak heeft gedaan, hoewel in beide zaken afzonderlijk gronden zijn aangevoerd. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 22 januari 2008, LJN BC3135) vloeit uit artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet voort dat de rechtbank in haar uitspraak op alle door een partij aangevoerde gronden afzonderlijk moet ingaan. Wel heeft de rechtbank in haar uitspraak de kern van de aangevoerde beroepsgronden adequaat samengevat en besproken, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8:77 van de Awb.
4.9. Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.H. Bel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens
HD