11/2638 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2011, 09/4297 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam belanghebbende] (belanghebbende)
Datum uitspraak 15 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M. Dessaur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[Naam belanghebbende], werkneemster van appellante, heeft zich als derde belanghebbende in het geding gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 juli 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dessaur, bijgestaan door [P.] en [v.d. B.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs. Werkneemster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Koning, advocaat en dr. A. Stramotiou, tolk.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 5 november 2008 heeft het Uwv het tijdvak waarin werkneemster jegens appellante als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken en op de grond dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest. Daarbij heeft het Uwv toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65, van de Wet WIA. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het Uwv de aan appellante opgelegde loonsanctie bekort tot
9 juni 2009 aangezien appellante de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen heeft hersteld. Werkneemster heeft tegen het besluit van 6 mei 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 augustus 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 6 augustus 2009 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van werkneemster tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 6 mei 2009 herroepen en haar uitspraak in de plaats van het vernietigde bestreden besluit gesteld. Bovendien heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van werkneemster en hem opgedragen het door werkneemster betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank was van oordeel dat appellante geen adequate uitvoering heeft gegeven aan het trajectplan, aangezien werkneemster de, voor haar re-integratie in een administratieve functie, benodigde cursus computer- en internetgebruik niet heeft afgerond. Volgens de rechtbank heeft het Uwv dus ten onrechte geconcludeerd dat appellante haar tekortkoming heeft hersteld en is de loonsanctie ten onrechte bekort.
3. Appellante heeft zich met die uitspraak niet kunnen verenigen. In hoger beroep heeft zij het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit rechtens juist is. Volgens appellante heeft werkneemster noch bij haar rayonleidster, noch bij het re-integratiebureau aangegeven dat zij vanwege (ernstige) schouderklachten de computer- en internetcursus voortijdig heeft moeten beëindigen. Appellante is van mening dat het op de weg van werkneemster heeft gelegen om daarvan melding te maken. Appellante blijft dan ook bij haar standpunt dat zij mocht vertrouwen op de berichten van het re-integratiebureau Fourstar dat werkneemster haar computer- en internetcursus met het behalen van een certificaat succesvol had afgerond, en dat het niet haar schuld is dat door Fourstar daardoor een onjuiste mededeling aan het Uwv is gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals in de uitspraak van 18 november 2009 (LJN BK3713) is overwogen, beogen artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, artikel 7:658a van het Burgerlijk Wetboek, de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Regeling van 25 maart 2002, Stcrt. 2002, 60, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 16 december 2005, Stcrt. 2005, 249) en de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224), in onderling verband bezien, te bereiken dat, nadat een werknemer wegens ziekte of gebrek is uitgevallen, de werkgever in samenwerking met de arbodienst gaat onderzoeken of er direct dan wel op termijn mogelijkheden bestaan om de werknemer in het bedrijf van de werkgever dan wel in andere passende arbeid te doen verrichten en indien is gebleken dat dit niet tot de mogelijkheden behoort - zeker ter gelegenheid van de evaluatie van het eerste ziektejaar (het opschudmoment) - onderzoekt wat daartoe de mogelijkheden zijn in het bedrijf van een andere werkgever. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever is gelegen. In dat verband is in voormelde uitspraak gewezen op de Nota naar aanleiding van het verslag behorende bij de Wet tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand, waarin wordt gesteld: “De werkgever is en blijft verantwoordelijk voor de re-integratie met inbegrip van de werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt. Indien het Uwv de WAO-aanvraag afwijst en de werkgever het loon langer moet doorbetalen, kan het zijn dat de oorzaak van de onvoldoende re-integratie-inspanningen bij de begeleidende arbodienst of andere deskundige (bedrijfsarts en/of ingeschakelde derde) ligt. In dat geval kan de werkgever de betrokken dienstverlener civielrechtelijk aansprakelijk stellen.” (TK 2004-2005, 29 814, nr. 6, blz. 20). Met de Wet verbetering poortwachter en de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 heeft de regering, zoals is overwogen, niet met deze koers willen breken, maar heeft zij de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer verder versterkt door voort te bouwen op hetgeen op dit punt al was bereikt (TK 2003-2004, 29 231, nr. 3, blz. 16). De verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer impliceert verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst. Niet valt in te zien waarom dit niet ook voor (onjuiste) mededelingen van het ingeschakelde re-integratiebureau zou gelden. Het standpunt van appellante dat zij redelijkerwijs mocht vertrouwen op het oordeel en de mededeling van het door haar ingeschakelde re-integratiebureau, kan dan ook niet worden gevolgd. Ook kan niet de grief worden gehonoreerd dat het werkneemster kan worden verweten dat zij nimmer melding heeft gemaakt van de voortijdige beëindiging van haar computer- en internetcursus, aangezien dit verwijt - wat daar overigens ook van zij - niet ziet op de advisering van het door appellante ingeschakelde re-integratiebureau.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst