ECLI:NL:CRVB:2012:BX4602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6115 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en onvoldoende re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonsanctie opgelegd aan een werknemer wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De Raad oordeelde dat van de werkgever verwacht mocht worden dat deze in de volle breedte naar arbeidsmogelijkheden binnen de eigen organisatie zocht. De re-integratieactiviteiten waren laat opgestart en zeer beperkt, wat nauwelijks tot concrete resultaten leidde. De rechtbank had eerder het bestreden besluit vernietigd, maar de Raad oordeelde dat dit onterecht was. De werkgever had meer acties moeten ondernemen om de werknemer te bewegen tot medewerking aan het re-integratietraject, zoals opschorting of stopzetting van het loon. De rechtbank had niet voldoende onderbouwd dat de werknemer niet adequaat had gehandeld in het re-integratietraject. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de loonsanctie in stand bleef.

Uitspraak

10/6115 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 oktober 2010, 10/41 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak 15 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.L. Plokker, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd nadere gegevens overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door E.L.M. Visser en mr. Plokker.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 12 januari 2009 (primair besluit) heeft appellant het tijdvak waarin [werknemer] (werknemer) jegens betrokkene recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting aan de normale wachttijd van 104 weken en op de grond dat door betrokkene zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Daarbij heeft het Uwv toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van die wet.
1.2. Het door betrokkene tegen het primair besluit gemaakte bezwaar is door appellant onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 november 2009 bij besluit van 1 december 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht of onvoldoende adequaat heeft gehandeld. Daartoe is overwogen dat de kans om werknemer te herplaatsen klein was en dat werknemer, gezien de bij hem vastgestelde beperkingen, niet wilde re-integreren. De privé situatie van werknemer was zo belastend dat de re-integratiemogelijkheden beperkt waren, hetgeen appellant niet heeft bestreden. Het inschakelen van een re-integratiebureau en het uitvoeren van een assessment was daarom voldoende. Dat betrokkene zich bij het herplaatsingsonderzoek heeft beperkt tot de mogelijkheden in de regio Apeldoorn vindt de rechtbank, gezien de bij werknemer vastgestelde medische beperkingen, niet onredelijk.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 december 2010 aangevoerd, dat ook in het geval van beperkte arbeidskansen van een werknemer, van de werkgever in redelijkheid verlangd kan worden om, onder andere, een (concreet) re-integratietraject in het tweede spoor in te zetten. Voorts mogen van een werkgever prikkelende acties worden gevergd indien een werknemer niet aan zijn re-integratie meewerkt. Met eventuele stresserende factoren als gevolg van een problematische thuissituatie kan bij de vaststelling van de belastbaarheid rekening worden gehouden en dit levert op zichzelf geen deugdelijke grond op voor het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Het Uwv heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 augustus 2010, LJN BN 5506. De daadwerkelijke inspanningen van betrokkene zijn ten onrechte beperkt gebleven tot de mogelijkheden binnen [de organisatie van betrokkene], waarbij het assessment enkel is ingezet om te onderzoeken of werknemer geschikt was voor één bepaalde functie en niet om na te gaan welke mogelijkheden er voor werknemer in de volle breedte waren. Uit de door de arbo-arts vastgestelde beperkingen van werknemer blijkt niet dat er redenen waren om alleen te kijken naar arbeidsmogelijkheden in de regio Apeldoorn.
3.2. Betrokkene heeft gesteld dat zij alles gedaan heeft wat in redelijkheid van haar mocht worden verwacht, waarbij in het bijzonder is gewezen op de houding van werknemer en zijn ernstige medische beperkingen. Er was sprake van een zeer serieuze thuisproblematiek van werknemer en er is wel degelijk gekeken naar werk buiten [de organisatie van betrokkene] omdat van meet af aan duidelijk was dat er binnen [de organisatie van betrokkene] geen passend werk voorhanden was. Dat er reden zou zijn om naar arbeidsmogelijkheden voor werknemer te kijken buiten de regio Apeldoorn wordt door betrokkene niet onderschreven. Dat de arbeidsmogelijkheden voor werknemer zo beperkt zijn dat er in feite geen passend werk voor hem te vinden was blijkt ook uit de toekenning van een WGA-uitkering aan werknemer naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Dat betrokkene, ondanks het feit dat werknemer niet volledig meewerkte, niet het loon heeft opgeschort, wil niet zeggen dat de druk op de werknemer om mee te werken aan zijn re-integratie onvoldoende is geweest. Een daadwerkelijke stopzetting van het loon zou bij een toetsing door de kantonrechter hoogstwaarschijnlijk geen stand hebben gehouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant gezien zijn medische beperkingen ten tijde in geding ongeschikt was voor het eigen werk als chauffeur/collectiemedewerker bij [betrokkene] gedurende 20 uur per week.
4.2. Ook in hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of er sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen door betrokkene, zonder dat daartoe een deugdelijke grond aanwezig was.
4.3. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat betrokkene de zoekacties naar passend werk bij de eigen werkgever aanvankelijk beperkt heeft tot werkzaamheden binnen de vestiging Apeldoorn. Van betrokkene had echter verwacht mogen worden dat was ingezet op arbeidsmogelijkheden binnen [de organisatie van betrokkene] in de volle breedte. Daarbij weegt mee dat [de organisatie van betrokkene] een zeer groot concern is. Binnen [de organisatie van betrokkene] Nederland werkten, zo blijkt uit een rapport van de arbeidsdeskundige M. Ruiter van de arbodienst van 21 november 2007, 65.000 medewerkers. Voorts kan worden vastgesteld dat de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen bij het aspect zitten, niet aan reizen met openbaar vervoer in de weg staan. Dat er voor werknemer, zoals blijkt uit een mailwisseling tussen een tweetal werknemers van [betrokkene] van december 2008, achteraf gezien in het jaar 2008 slechts een beperkt aantal vacatures in het werkgebied Apeldoorn, Zwolle en Arnhem waren, doet aan het bovenstaande niets af.
4.4. Voorts kan worden vastgesteld dat de re-integratieactiviteiten van [betrokkene] Mobility in het eerste en tweede spoor laat zijn opgestart, zeer beperkt zijn geweest en nauwelijks tot concrete resultaten hebben geleid. Voor zover die beperkte resultaten mede zijn beïnvloed door de omstandigheid dat werknemer onvoldoende meewerkte aan het re-integratietraject - zoals blijkt uit het deskundigenoordeel van arbeidsdeskundige J.H.A. Oosterwegel van 6 augustus 2008 - hadden van betrokkene meer acties zoals opschorting en stopzetting van loon mogen worden verwacht om werknemer te bewegen tot (meer) medewerking aan dit traject. Dat een daadwerkelijke stopzetting van de loonbetaling bij de kantonrechter geen stand zou hebben gehouden is kwestieus en kan dus aan het vorenstaande niet afdoen. Dat werknemer in toenemende mate medische beperkingen ondervond is niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Dat betrokkene er volgens een brief van 29 november 2007 aan werknemer naar streefde om de arbeidsovereenkomst met werknemer vroegtijdig te beëindigen werpt geen ander licht op de zaak.
4.5. De toekenning van een WGA-uitkering aan werknemer per 13 december 2009 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% heeft plaatsgevonden op basis van andere beoordelingsmaatstaven dan hier aan de orde. Daaruit kunnen, zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Raad van 29 september 2010, LJN BN8780, geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de vraag of betrokkene in de hier relevante periode voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
4.6. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5. is overwogen, volgt dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit heeft vernietigd en het primair besluit heeft herroepen. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4.8. De Raad acht geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
EV