Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
[Verzoeker] te [woonplaats], Israël (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 augustus 2012
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens verzoeker heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Nijk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
1.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
2.1. Verzoeker, geboren in 1938, is bij een onherroepelijk geworden vonnis van 3 december 1998 van de arrondissementsrechtbank te Zwolle veroordeeld tot een taakstraf, te weten het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid. Deze straf is bij uitspraak van 5 juli 2001 van de rechtbank Zwolle-Lelystad omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
2.2. De Svb heeft bij besluit van 21 oktober 2011 het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 1 november 2011 beëindigd. Bij besluit van 24 november 2011 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. Bij uitspraak van 30 maart 2012, 11/6253 en 12/972, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 24 november 2011 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 21 oktober 2011 herroepen, de Svb veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat de Svb aan verzoeker het betaalde griffierecht vergoedt.
2.4. Het Centraal Justiteel Incassobureau (CJIB) heeft verzoeker bij brief van 5 juli 2012 meegedeeld dat de tenuitvoerlegging van het vonnis stilligt in verband met een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van verzoeker. De Svb heeft verzoeker in een brief van 17 juli 2012 meegedeeld dat de betaling van het AOW-pensioen met ingang van juli 2012 zal worden hervat.
3.1. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen strekt ertoe dat de schorsende werking van het hoger beroep tegen de uitspraak van 30 maart 2012 wordt opgeheven en de aanspraak van verzoeker op AOW-pensioen over de periode van november 2011 tot en met juni 2012 herleeft.
3.2. Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat verzoeker en zijn echtgenote in een acute financiële noodsituatie zijn geraakt als gevolg van de beëindiging van het AOW-pensioen. Dit bedroeg € 637,- netto per maand. Verzoeker is daardoor geheel aangewezen op zijn Duitse ouderdomspensioen, dat € 896,91 netto per maand bedraagt, terwijl de vaste lasten bijna € 1.500,- per maand bedragen. Verzoeker heeft gewezen op de onstane schulden. In februari 2012 heeft verzoeker al € 500,- moeten lenen. Verzoeker heeft een huurachterstand van € 900,-.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn moeilijke financiële situatie niet heeft kunnen voorkomen of afwenden door zich bij de justitiële autoriteiten te melden voor de tenuitvoerlegging van zijn straf. De Svb heeft op de zitting toegelicht dat het verzoeker vrijstaat daartoe naar Nederland te komen, dan wel zich te melden bij de justitiële autoriteiten van het land waar hij verblijft, indien daarmee een uitleveringsverdrag is gesloten. In het laatste geval zal Nederland om de uitlevering van verzoeker vragen. De registratie van verzoeker als voorvluchtige wordt op dat moment opgeheven. In het geval verzoeker zelf naar Nederland komt, kan hij zich melden bij het CJIB of bij de autoriteiten op Schiphol.
4.2. Voorshands is niet aannemelijk dat de medische toestand van verzoeker in de periode van november 2011 tot en met juni 2012 eraan in de weg heeft gestaan dat hij naar Nederland reist en dat de straf ten uitvoer wordt gelegd. Bij brief van 1 april 2012 heeft verzoeker gebruik gemaakt van de mogelijkheid het CJIB te verzoeken hem detentieongeschikt te verklaren. Gewezen is op de ouderdom en ernstige gezondheidsklachten van verzoeker. Daarbij heeft verzoeker vertaalde verklaringen van augustus en september 2011 van een algemeen arts van de eerste hulp te [plaatsnaam] overgelegd en één onvertaalde (ten dele in het Hebreeuws opgestelde) verklaring overgelegd. In antwoord hierop heeft de Unit OM Executie - na overleg met het Bureau Individuele Medische Advisering - verzoeker bij brief van 6 april 2012 laten weten dat de opgegeven gezondheidsklachten op dat moment geen reden zijn om verzoeker detentieongeschikt te verklaren en dat meer gegevens nodig zijn. Daarbij is gepreciseerd welke nadere gegevens het betreft en verzocht de gegevens met spoed te doen toekomen. Tevens is aangekondigd dat nadat voldoende gegevens zouden worden ontvangen een (verder) onderzoek naar de detentieongeschiktheid wordt ingesteld en vervolgens de zaak van verzoeker uit het opsporingsregister zal worden verwijderd. Op de zitting is van de zijde van verzoeker verklaard dat nog geen nadere gegevens aan de Unit OM Executie zijn overgelegd. Niet in geschil is dat de procedurele mogelijkheden die verzoeker bij de Unit Executie OM ten dienste staan voldoende zijn om zijn medische situatie aan de orde te kunnen stellen. Gelet op deze procedure en op het tijdsverloop van de zijde van verzoeker bij het overleggen van nadere medische stukken, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de medische situatie in de periode van november 2011 tot en met juni 2012 zich ertegen heeft verzet dat verzoeker zich zou hebben gemeld voor de tenuitvoerlegging van zijn straf. Daaraan doet niet af dat de tenuitvoerlegging van de straf in juli 2012 is stilgelegd. Immers, de stillegging geldt (vooralsnog) voor de duur van het detentieongeschiktheidsonderzoek en verzoeker heeft eerst in juli 2012 aan het CJIB de gegevens overgelegd die tot de stillegging hebben geleid.
4.3. Niet is aangetoond dat verzoeker zich bevindt in een financiële noodsituatie. Het door verzoeker overgelegde handgeschreven overzicht van zijn maandelijkse uitgaven en de specificaties van zijn Duitse pensioen en zijn AOW-pensioen zijn onvoldoende om een zodanige noodsituatie aan te nemen. Op basis van deze stukken kan niet worden vastgesteld of verzoeker inderdaad de opgegeven kosten maakt. Uit deze stukken kan verder niet worden afgeleid of verzoeker dan wel zijn echtgenote naast het Duitse pensioen nog andere inkomsten ontvangen. Evenmin kan eruit worden vastgesteld of verzoeker of zijn echtgenote over vermogen beschikken. Gelet daarop zal hier in het midden worden gelaten of de op verzoeker van toepassing zijnde beslagvrije voet reeds door zijn inkomsten uit het Duitse pensioen worden overschreden.
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2012.
(getekend) M.M. van der Kade