10/6336 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 oktober 2010, 09/3773 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 26 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2012. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.B. Wits, kantoorgenoot van mr. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is schilder geweest en is op 4 december 2006 uitgevallen wegens psychische klachten. In verband met het volbrengen van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Nadat de verzekeringsarts R.N. van den Beukel appellant op 17 november 2008 op het spreekuur had gezien, heeft hij aanleiding gezien appellant te onderwerpen aan een psychiatrische expertise. Op 6 april 2009 is appellant onderzocht door de psychiater A.W. de Lange van het bureau Psyon. Deze psychiater heeft in een rapport van 7 april 2009 als hoofddiagnose gesteld een aanpassingstoornis met angst. Tevens heeft hij vastgesteld dat appellant stottert. Nadat deze psychiater had gereageerd op een aantal nadere vragen van de verzekeringsarts, heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 8 mei 2009 vastgesteld dat appellant als gevolg van de aanpassingstoornis met angst en stotteren beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige H. Sanders in zijn rapport van 8 juni 2009 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk van schilder maar nog wel voor een viertal andere functies. Op basis van de drie hoogst verlonende functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 10 juni 2009 vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan omdat hij met ingang van 30 november 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2.1. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van zijn klachten meer beperkingen heeft. Als gevolg van nachtmerries slaapt hij slecht, waardoor hij overdag vermoeid is en geen energie heeft. Voorts vloeien naar zijn mening uit het door de psychiater De Jong bij hem vastgestelde vermijdingsgedrag meer beperkingen voort dan door het Uwv zijn aangenomen. Hij is van mening dat hij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Tevens is hij van mening dat hij zich niet kan handhaven in reguliere arbeid en dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn, mede vanwege de omstandigheid dat de arbeidsdeskundige een te hoog opleidingsniveau voor hem heeft vastgesteld.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts J.L.E. Tjon-A-Sam heeft zich in haar rapport van 6 november 2009 kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML. De bezwaararbeidsdeskundige J. den Hartog heeft in zijn rapport van 12 november 2009 het opleidingsniveau, dat door de arbeidsdeskundige was vastgesteld op 4, nader vastgesteld op 3. Vanwege deze wijziging heeft hij één van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt geacht. Voorts heeft hij een aantal andere functies geselecteerd en heeft hij op basis van drie van de hoogst verlonende functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 16 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Voorts heeft hij gesteld dat hij niet geschikt is voor een tweetal voor hem geselecteerde functies.
3.2. Op de door appellant ingediende gronden hebben de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige gereageerd in hun rapporten van respectievelijk 8 januari 2010 en 12 januari 2010.
3.3. Bij schrijven van 9 september 2010 heeft appellant nog nadere gronden ingediend met daarbij gevoegd een rapport van het Centrum Psychodiagnostiek Altrecht, Eerstelijns Consultatie Dienst. Daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met een rapport van 13 september 2010.
4. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In deze uitspraak heeft de rechtbank over de arbeidskundige grondslag onder meer overwogen dat de drie voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML. Uitgaande van de juistheid van deze FML heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien te oordelen dat appellant de drie voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen. Daar komt, aldus de rechtbank, bij dat de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven, zoals blijkt uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 november 2009, dat de arbeidsmogelijkheden van appellant bij aanvang verzekering niet wezenlijk anders zijn dan per einde wachttijd, hetgeen eveneens de veronderstelling rechtvaardigt dat appellant uit dien hoofde geen relevant verlies aan verdiencapaciteit heeft.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere in de procedure naar voren gebrachte gronden herhaald. Voorts heeft appellant ter zitting gesteld dat het Uwv in het onderhavige geval geen toepassing heeft gegeven aan artikel 46, tweede lid, onder a, van de Wet WIA. Naar zijn mening had de laatste in rechtsoverweging 4 weergegeven overweging van de rechtbank dan ook niet aan de uitspraak ten grondslag mogen worden gelegd.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Artikel 46, tweede lid onder a, van de Wet WIA, zoals dat gold ten tijde hier in geding, is niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. De Raad leest de door appellant betwiste overweging dan ook als een overweging ten overvloede, die voor de beoordeling van het bestreden besluit geen consequenties heeft.
6.2. Appellant is gezien door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts. Voorts is appellant in opdracht van de verzekeringsarts onderzocht door psychiater De Lange, waarna de verzekeringsarts deze psychiater nog een aantal specifieke vragen heeft voorgelegd. Daarmee is een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld, waarin in overeenstemming met de bevindingen van psychiater De Lange beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, alsmede in de rubriek werktijden in die zin dat appellant niet geschikt wordt geacht voor ploegendiensten of wisselende diensten. Daarmee zijn de beperkingen van appellant niet onderschat. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van zijn slaap- en vermoeidheidsproblemen, alsmede het vermijdingsgedrag, op de datum in geding meer beperkingen had dan zijn aangenomen. Voor zover daarbij is verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van het Centrum Diagnostiek wordt overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts daar in zijn rapport van 13 september 2010 uitvoerig op heeft gereageerd en dat deze reactie niet voor onjuist kan worden gehouden. Dit geldt tevens voor de reacties die deze arts heeft gegeven in zijn rapporten van 13 september 2010 en 5 januari 2011 op het door appellant gedane beroep op het Protocol Overspanning. Volgens de bezwaarverzekeringsarts ziet immers dit protocol niet mede op de door de psychiater De Lange gestelde diagnose aanpassingsstoornis met angst.
6.3. Uitgaande van de juistheid van de FML is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 november 2009 en 12 januari 2010 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Gelet op het loon dat bij die functies behoort is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA op de in geding zijnde datum 30 november 2008 terecht gesteld op minder dan 35%.
6.4. Uit de overwegingen 6.1 tot en met 6.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en M.C. Bruning en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2012.
(getekend) G.J. van Gendt