11/585 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 december 2010, 09/569 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)
Datum uitspraak 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2012. Voor appellant is mr. Peters verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 2 oktober 2008 bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Vervolgens heeft appellant op 15 oktober 2008 een aanvraag om bijstand ingediend. Daarbij heeft appellant verzocht de ingangsdatum van de bijstand vast te stellen op 26 augustus 2008. Als reden voor deze ingangsdatum heeft appellant op het aanvraagformulier vermeld: “Geen geldig paspoort, wou me laten inschrijven op die datum.”
1.2. Bij besluit van 4 november 2008, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2009 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 2 oktober 2008 bijstand toegekend. Het verzoek van appellant om de bijstand met ingang van 26 augustus 2008 te laten ingaan, heeft het college afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB, 3 maart 2009, LJN BH5380), wordt, gelet op de onder 4.1 genoemde bepalingen, in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het UWV heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3. Appellant heeft in de eerste plaats, samengevat, aangevoerd dat hij zich al op 26 augustus 2008 bij het UWV te Sittard en bij de gemeente Stein heeft gemeld om een uitkering aan te vragen. Volgens appellant weigerden beide instanties echter, ondanks herhaaldelijk aandringen van hem, schriftelijk te bevestigen dat hij een uitkering wilde aanvragen, omdat hij geen geldig paspoort had. Appellant heeft op 26 augustus 2008 een paspoort aangevraagd. De aanvraag werd pas in behandeling genomen nadat hij zijn paspoort had ontvangen.
4.3.1. In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van appellant dat hij zich al op 26 augustus 2008 bij zowel het UWV als het college heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Uit de gedingstukken komt naar voren dat appellant op 26 augustus 2008 in de gemeente Sittard een nieuw paspoort heeft aangevraagd, dat hij zich op 2 september 2008 heeft ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Stein en dat hij zich vervolgens pas op 2 oktober 2008 bij het UWV heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op 26 augustus 2008 niet alleen een paspoort heeft aangevraagd, maar ook bij het UWV en de gemeente Stein is geweest met als doel bijstand aan te vragen. Er zijn geen objectieve gegevens waaruit kan worden afgeleid dat appellant zich eerder dan op 2 oktober 2008 tot het UWV heeft gewend en daarbij ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven een aanspraak op bijstand geldend te willen maken, maar is heengezonden omdat hij geen geldig paspoort had. De in 4.3 vermelde beroepsgrond treft dan ook geen doel.
4.4. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank de reden waarom appellant geen geldig paspoort had niet heeft aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.2. Hij heeft gedurende een zeer lange tijd zonder inkomsten door Europa gezworven en heeft daardoor al die tijd het vernieuwen van zijn paspoort niet kunnen bekostigen.
4.4.1. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode vóór 2 oktober 2008 geen aanvraag om bijstand heeft kunnen indienen omdat hij geen geldig paspoort had. Reeds om die reden is het door appellant gestelde gebrek aan financiële middelen om zijn paspoort eerder te vernieuwen, wat daar verder ook van zij, niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die de toekenning van de bijstand met ingang van 26 augustus 2008 rechtvaardigt.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M. Tason Avila