Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 december 2010, 09/4165 (aangevallen uitspraak)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.R.V.L. Kicken, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben beide een verweerschrift ingezonden.
Op een door de Raad gestelde vraag is door de Svb op 2 april 2012 geantwoord en door mr. Kicken op 12 april 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Kicken. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
1.1. Op 7 april 2009 heeft de Svb aan betrokkene een pensioenoverzicht gezonden. Daarin is aangegeven dat betrokkene vanaf 12 juni 1995 niet verzekerd is voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Uit de stukken kan worden afgeleid dat betrokkene van 12 juni 1995 tot 28 februari 2003 werkzaam is geweest bij het Joegoslavië Tribunaal. Daarna heeft betrokkene in het buitenland verbleven.
1.2. In bezwaar is namens betrokkene met name aangevoerd dat weliswaar volgens artikel XXVII van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het Internationaal Tribunaal voor de Vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië sedert 1991 (Zetelovereenkomst) werknemers van het tribunaal deelnemers zijn in het pensioenfonds van de Verenigde Naties, maar dat dit artikel niet toegepast mag worden nu de Zetelovereenkomst niet parlementair is goedgekeurd zoals vereist in artikel 91, eerste lid, van de Grondwet. Zetelovereenkomsten behoeven in de regel geen parlementaire goedkeuring op grond van artikel 7, onder a, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in samenhang met artikel 3 van de Wet van 24 december 1947 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties, Stb. H 452 (Wet 1947). De volmacht zoals neergelegd in artikel 3 van de Wet 1947 is echter overschreden, gelet op het feit dat in het Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties van 13 februari 1946, Stb. I 224 (Verdrag 1946) geen bepaling inzake sociale zekerheid is opgenomen, terwijl de Zetelovereenkomst in artikel XXVII wel een dergelijke bepaling kent. Nu de Zetelovereenkomst dus ten onrechte niet parlementair is goedgekeurd, kan deze geen kracht van wet hebben.
1.3. In de beslissing op bezwaar van 9 september 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel XXVII van de Zetelovereenkomst opgenomen regeling betreffende de sociale zekerheid en pensioen binnen de strekking van paragraaf 19 van het Verdrag 1946 valt. Parlementaire goedkeuring van de Zetelovereenkomst was niet vereist en de overeenkomst kon stilzwijgend worden goedgekeurd.
3.1. Het hoger beroep van de Svb richt zich tegen deze laatste overweging. Volgens de Svb is deze overweging innerlijk tegenstrijdig. Nu geen goedkeuring is vereist kan er geen sprake zijn van stilzwijgende goedkeuring.
3.2. Betrokkene heeft in hoger beroep in essentie het door haar gestelde in bezwaar en beroep herhaald.
4.1. Tussen partijen is in geding de vraag of betrokkene verzekerd was voor de AOW in de periode 12 juni 1995 tot en met
28 februari 2003. De Raad ziet aanleiding eerst de nationale regelgeving over dit onderwerp te behandelen.
4.2. Op grond van artikel 6 van de AOW is verzekerd de ingezetene, dan wel de niet-ingezetene die terzake van in Nederland verrichte arbeid in dienstbetrekking aan de loonbelasting is onderworpen. In lid 3 is geregeld dat beperking dan wel uitbreiding aan de kring van verzekerden kan worden gegeven. Dit heeft gestalte gekregen in elkaar in tijd opvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen.
4.3. In artikel 13 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, Stb. 164 (KB 164) is onder andere bepaald dat niet verzekerd voor de volksverzekeringen is degene die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie, uitsluitend arbeid verricht uit hoofde van die dienstbetrekking en op wie de sociale verzekeringsregeling van die organisatie van toepassing is. In artikel 14 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 van 24 december 1998, Stb. 746 (KB 746) is een vergelijkbare regeling opgenomen. Voorts is in het, op grond van het tweede lid van deze artikelen gebaseerde, Besluit aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland de Verenigde Naties aangewezen als een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in het eerste lid van genoemde artikelen. Het Joegoslavië Tribunaal is ingesteld en georganiseerd door de Verenigde Naties. In de periode in geding was betrokkene werkzaam bij het Joegoslavië Tribunaal en dus bij een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in de hiervoor genoemde artikelen. Uit de stukken blijkt bovendien dat betrokkene onderworpen was aan het sociale verzekeringsstelsel, waaronder de pensioenvoorziening, van de Verenigde Naties. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene in deze periode werkzaamheden verrichtte anders dan uit hoofde van haar dienstbetrekking bij het Tribunaal. Hieruit volgt dat betrokkene op basis van KB 164 en KB 746 niet verzekerd was voor de AOW in de periode in geding.
4.4. Reeds op deze grond kan het hoger beroep van betrokkene niet slagen. De vraag omtrent de parlementaire goedkeuring van de Zetelovereenkomst is in dit verband niet relevant.
4.5. De Raad laat in het midden of de Svb belang heeft bij het hoger beroep, nu dit, in dit geding, niet tot een ander resultaat kan leiden.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, bevestigd zal worden.
5. De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van proceskosten aan betrokkene ten bedrage van € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 874,-;
- bepaalt dat van de Svb een griffierecht van € 448,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.