ECLI:NL:CRVB:2012:BX3626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7519 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen en terugwerkende kracht bij de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak draait om de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen, dat door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) in 1996 onjuist was vastgesteld. Appellant, geboren in 1931, had in 1996 een ouderdomspensioen van 80% toegewezen gekregen, omdat hij volgens de Svb niet verzekerd zou zijn geweest in de periode van 1 januari 1985 tot 26 oktober 1995. Appellant heeft echter nooit bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat later een complicatie zou blijken te zijn.

In 2010 verzocht appellant de Svb om de korting van 20% op zijn ouderdomspensioen ongedaan te maken. De Svb herzag het pensioen in oktober 2010, maar met terugwerkende kracht tot september 2009. Appellant was van mening dat de herziening met terugwerkende kracht tot 1 juli 1996 moest plaatsvinden, omdat de Svb in 1996 een foutief besluit had genomen. De Svb hanteert echter beleid dat bij een onmiskenbaar onjuist besluit, dat het gevolg is van een fout van de Svb, een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar geldt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb correct had gehandeld door de herziening van het ouderdomspensioen met de maximumtermijn van vijf jaar toe te passen. De Raad benadrukte dat het ook de verantwoordelijkheid van appellant was om bezwaar te maken tegen het oorspronkelijke besluit in 1996. De gevolgen van het nalaten hiervan komen voor rekening van appellant. De uitspraak werd gedaan op 3 augustus 2012, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7519 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2011, 11/2246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 oktober 1996 heeft de Svb aan appellant, geboren [in] 1931, een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet toegekend ter hoogte van 80% van het volledige pensioen, omdat appellant van
1 januari 1985 tot 26 oktober 1995 niet verzekerd zou zijn geweest. Tegen het besluit van 22 oktober 1996 heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. In september 2010 heeft appellant de Svb verzocht om de korting van 20% op zijn ouderdomspensioen ongedaan te maken.
1.3. Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van september 2009 herzien naar 100% van het voor hem geldende pensioenbedrag.
1.4. Appellant heeft tegen het besluit van 22 oktober 2010 bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor een herziening van het ouderdomspensioen met een langere terugwerkende kracht.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 14 april 2011 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van
22 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Hangende het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 14 april 2011 heeft de Svb bij besluit van
15 augustus 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard. De Svb heeft daarbij het ouderdomspensioen van appellant met ingang van september 2005 herzien.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 14 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De stelling van appellant dat de herziening van zijn ouderdomspensioen met ingang van
1 juli 1996 dient in te gaan heeft de rechtbank niet gevolgd. Volgens de rechtbank is tussen partijen niet in geschil dat de Svb bij het besluit van 22 oktober 1996 ten onrechte een korting op het ouderdomspensioen heeft toegepast en dat deze onjuistheid aan de Svb te wijten is. De Svb voert het beleid dat bij een besluit dat onmiskenbaar onjuist moet worden geacht en waarbij die onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb, een terugwerkende kracht geldt van maximaal vijf jaar. De rechtbank heeft de toepassing van dit beleid in dit geval niet in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht geacht en in hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden gezien die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
3. Appellant heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd, dat de herziening van zijn ouderdomspensioen met ingang van 1 juli 1996 dient plaats te vinden. Immers, de Svb heeft op 22 oktober 1996 een foutief besluit genomen en dat daartegen geen bezwaar is gemaakt, kan appellant niet worden verweten. Volgens appellant heeft hij aan alle verplichtingen voldaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen.
4.2. In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.3. Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, heeft de Svb ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels ontwikkeld die door de Raad in zijn jurisprudentie zijn aanvaard. Volgens dit beleid kan een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.4. In het bestreden besluit heeft de Svb te kennen gegeven dat het besluit van 22 oktober 1996 als een onmiskenbaar onjuist besluit is te beschouwen als gevolg van een fout van de Svb. Toepassing van het onder 4.3 genoemde beleid heeft geleid tot herziening van het ouderdomspensioen met de maximumtermijn van vijf jaar. De weigering van de Svb om een langere terugwerkende kracht te hanteren is in overeenstemming met voornoemd beleid en kan dan ook in rechte stand houden. De Svb heeft destijds weliswaar een onjuiste beslissing genomen, maar het is ook de verantwoordelijkheid van appellant om in dat geval een bezwaarschrift in te dienen. De gevolgen van het nalaten hiervan komen deels voor rekening en risico van appellant.
4.5. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4. is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
EV