ECLI:NL:CRVB:2012:BX3626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ouderdomspensioen en terugwerkende kracht bij de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak draait om de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen, dat door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) in 1996 onjuist was vastgesteld. Appellant, geboren in 1931, had in 1996 een ouderdomspensioen van 80% toegewezen gekregen, omdat hij volgens de Svb niet verzekerd zou zijn geweest in de periode van 1 januari 1985 tot 26 oktober 1995. Appellant heeft echter nooit bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat later een complicatie zou blijken te zijn.
In 2010 verzocht appellant de Svb om de korting van 20% op zijn ouderdomspensioen ongedaan te maken. De Svb herzag het pensioen in oktober 2010, maar met terugwerkende kracht tot september 2009. Appellant was van mening dat de herziening met terugwerkende kracht tot 1 juli 1996 moest plaatsvinden, omdat de Svb in 1996 een foutief besluit had genomen. De Svb hanteert echter beleid dat bij een onmiskenbaar onjuist besluit, dat het gevolg is van een fout van de Svb, een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar geldt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb correct had gehandeld door de herziening van het ouderdomspensioen met de maximumtermijn van vijf jaar toe te passen. De Raad benadrukte dat het ook de verantwoordelijkheid van appellant was om bezwaar te maken tegen het oorspronkelijke besluit in 1996. De gevolgen van het nalaten hiervan komen voor rekening van appellant. De uitspraak werd gedaan op 3 augustus 2012, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.