ECLI:NL:CRVB:2012:BX3579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6802 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens onvoldoende procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij het Uwv had geconcludeerd dat hij meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Breda had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde in hoger beroep dat de vaststelling dat hij 20 uur per week zou kunnen werken te hoog was en dat hij in werkelijkheid slechts 10 tot 15 uur per week zou kunnen werken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het resultaat dat appellant nastreeft, namelijk een hogere mate van arbeidsongeschiktheid, geen feitelijke betekenis voor hem heeft. Dit is omdat, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid, zijn aanspraak op een loongerelateerde WGA-uitkering niet verandert zolang deze ten minste 35% bedraagt. Hierdoor ontbrak het appellant aan voldoende procesbelang, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad verwees naar eerdere uitspraken om zijn beslissing te onderbouwen en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier Z. Karekezi en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/6802 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 november 2011, 10/1746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2012. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij vanaf 16 december 2009 aanspraak heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is vastgesteld dat appellant meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de vaststelling dat appellant 20 uur zou kunnen werken te hoog gegrepen is. Appellant is van mening op grond van zijn eigen ervaringen dat 10 tot 15 uur werken per week wel voor hem te volbrengen is.
4.1. Het is de vraag of appellant, nu hij aanspraak heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zoals neergelegd in de uitspraak van 24 november 2010, LJN BO4946, en de uitspraak van 15 april 2011, LJN BQ1755) is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. In de situatie van appellant maakt het voor de hoogte van zijn uitkering niet uit wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt.
4.2. Het resultaat dat appellant in deze procedure nastreeft, heeft ook indien de mate van zijn arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op 80% of meer, dan ook geen feitelijke betekenis voor hem. Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep van appellant vanwege het komen te ontvallen van het procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad verwijst hierbij ook naar zijn uitspraak van 15 juni 2012, LJN BW8531.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) Z. Karekezi
RK