ECLI:NL:CRVB:2012:BX3422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5220 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na verzoek tot beëindiging door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1 april 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had op 7 januari 2010 tijdens een gesprek met medewerkers van de Dienst Inwonerszaken meegedeeld geen uitkering meer te willen ontvangen en had een verklaring ondertekend waarin hij verzocht zijn bijstand met ingang van die datum te beëindigen. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft vervolgens op 16 februari 2010 de bijstand van appellant ingetrokken, wat appellant in bezwaar aanvechtte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, ondanks het advies van de bezwaarschriftencommissie om het bezwaar gegrond te verklaren.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was en dat hij onder druk had gehandeld bij het ondertekenen van de verklaring. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de gevolgen van zijn verzoek niet begreep of dat er sprake was van onaanvaardbare druk. De Raad concludeerde dat appellant voldoende tijd had gehad om na te denken over zijn beslissing en dat hij niet onmiddellijk na het gesprek had gereageerd om zijn verklaring in te trekken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de appellant in het proces en de noodzaak om verklaringen goed te overwegen voordat deze worden ondertekend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/5220 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2011, 11/963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak 24 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.R. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.A. Jacobs, kantoorgenoot van mr. Roethof, en S. Yeltekin als tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.J.M. Schakenraad.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 1 april 2001 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand heeft op 7 januari 2010 een gesprek met appellant en twee medewerkers handhaving van de Dienst Inwonerszaken plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft appellant meegedeeld geen uitkering meer te willen ontvangen en vervolgens een verklaring ondertekend, inhoudende dat hij zijn bijstand met ingang van 7 januari 2010 wenst te beëindigen. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij besluit van 16 februari 2010 de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 7 januari 2010.
1.3. Bij besluit van 18 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie Sociale Zekerheid (bezwaarschriftencommissie), het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2010 ongegrond verklaard. Het college heeft, anders dan de bezwaarschriftencommissie, geen aanleiding gezien appellant niet aan zijn verklaring te houden. Ter nadere motivering van zijn besluit heeft het college verwezen naar de aan appellant gestuurde rapportage van 3 juni 2010. Deze rapportage is opgemaakt door een medewerker van de Dienst Inwonerszaken naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het college bij het bestreden besluit in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht zonder deugdelijke motivering is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Het bestreden besluit houdt voldoende opgave in van de reden waarom van het advies is afgeweken. De motivering van de afwijking ligt in dit geval besloten in de motivering van het bestreden besluit.
4.2. Vaststaat dat appellant op 7 januari 2010 mondeling en vervolgens schriftelijk heeft verzocht de hem verleende bijstand met ingang van 7 januari 2010 te beëindigen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij niet aan zijn verklaringen met betrekking tot de beëindiging van zijn bijstand kan worden gehouden, nu hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en er ten onrechte geen tolk bij het gesprek bij de Dienst Inwonerszaken aanwezig was. Voorts heeft hij onder druk de op schrift gestelde verklaring ondertekend zonder dat hij begreep wat hij ondertekende. Deze druk werd gevoeld na de tijdens het gesprek op 7 januari 2010 door hem ontvangen telefonische mededeling van een medewerker van een alarmcentrale, dat het alarm bij koffiehuis Sila was afgegaan. Hij kende dit koffiehuis en voelde zich genoodzaakt daarheen te gaan.
4.3. Appellant heeft zijn standpunt dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is niet aannemelijk gemaakt. Uit de gedingstukken, onder meer de rapportage van 19 januari 2010 naar aanleiding van een aanvraag ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en het verslag van de hoorzitting van 19 juli 2010, blijkt dat appellant de Nederlandse taal begrijpt. Dit heeft appellant ter zitting bevestigd met als aanvulling dat hij de taal verstaat als er niet te snel gesproken wordt. Appellant kan dan ook gehouden worden aan wat hij op 7 januari 2010 heeft verklaard. Niet is gebleken dat appellant op dat moment niet heeft begrepen wat de gevolgen van zijn verzoek waren dan wel dat hij die niet heeft kunnen overzien. Zoals ter zitting is besproken zat er tussen het telefoongesprek met de medewerker van de alarmcentrale en het ondertekenen van de verklaring enige tijd, zodat aangenomen mag worden dat sprake was van een bezinningsmogelijkheid. Voorts is niet gebleken van een onaanvaardbare druk op appellant om te verklaren dat hij zijn bijstand wilde beëindigen dan wel een verklaring hieromtrent te ondertekenen. Zo hij al druk heeft ervaren, valt bovendien niet in te zien waarom hij zich niet onmiddellijk na het bezoek aan het koffiehuis tot het college heeft gewend om zijn verklaringen in te trekken maar daarmee gewacht heeft tot
13 januari 2010.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens
HD