ECLI:NL:CRVB:2012:BX3421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- J.J.A. Kooijman
- E.C.R. Schut
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en de noodzaak van een huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 25 augustus 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats op grond van het feit dat appellant vanaf 4 juni 2009 een gezamenlijke huishouding zou voeren met een medebewoner, [S.]. De Raad heeft vastgesteld dat er een discrepantie bestond tussen het opgegeven postadres en het verblijfadres van appellant, wat aanleiding gaf tot twijfels over de juistheid van de door hem verstrekte gegevens.
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had een huisbezoek afgelegd op 16 oktober 2009, waarbij appellant werd aangetroffen op het opgegeven adres. De Raad oordeelde dat er voldoende reden was voor het huisbezoek, omdat de gegevens van appellant niet op een andere effectieve en minder belastende manier konden worden geverifieerd. Appellant had aangevoerd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat er geen informed consent was gegeven, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden dit huisbezoek rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat de gegevens van appellant niet volledig en juist waren. De uitspraak benadrukt het belang van de juistheid van woon- en leefsituaties in het kader van bijstandsverlening en de noodzaak van huisbezoeken in bepaalde gevallen.