ECLI:NL:CRVB:2012:BX3338
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak voorzieningenrechter inzake WWB en hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De appellant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 29 mei 2012, waarin de Raad zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het door de appellant ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank. De voorzieningenrechter had twee verzoeken om voorlopige voorzieningen van de appellant afgewezen, en volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet kan tegen dergelijke uitspraken geen hoger beroep worden ingesteld.
De appellant voerde in verzet aan dat de aangevallen uitspraak betrekking had op besluiten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), die in de bijlage bij de Beroepswet is opgenomen. Hij stelde dat er wel degelijk hoger beroep openstond, en dat het appelverbod in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad oordeelde echter dat artikel 6 van het EVRM niet waarborgt dat er recht op hoger beroep bestaat tegen rechterlijke uitspraken, en dat de verzetsgrond niet slaagde.
De Raad benadrukte dat er slechts aanleiding kan zijn om een wettelijk appelverbod te doorbreken in geval van evidente schending van beginselen van goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De appellant had geen argumenten aangedragen die deze uitzondering rechtvaardigden. De enkele omstandigheid dat in het civiele recht hoger beroep mogelijk is, was niet voldoende om tot een andere conclusie te komen. Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.