ECLI:NL:CRVB:2012:BX3338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1500 WWB-V, 12/1501 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak voorzieningenrechter inzake WWB en hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De appellant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 29 mei 2012, waarin de Raad zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het door de appellant ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank. De voorzieningenrechter had twee verzoeken om voorlopige voorzieningen van de appellant afgewezen, en volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet kan tegen dergelijke uitspraken geen hoger beroep worden ingesteld.

De appellant voerde in verzet aan dat de aangevallen uitspraak betrekking had op besluiten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), die in de bijlage bij de Beroepswet is opgenomen. Hij stelde dat er wel degelijk hoger beroep openstond, en dat het appelverbod in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad oordeelde echter dat artikel 6 van het EVRM niet waarborgt dat er recht op hoger beroep bestaat tegen rechterlijke uitspraken, en dat de verzetsgrond niet slaagde.

De Raad benadrukte dat er slechts aanleiding kan zijn om een wettelijk appelverbod te doorbreken in geval van evidente schending van beginselen van goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De appellant had geen argumenten aangedragen die deze uitzondering rechtvaardigden. De enkele omstandigheid dat in het civiele recht hoger beroep mogelijk is, was niet voldoende om tot een andere conclusie te komen. Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

12/1500 WWB-V, 12/1501 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 februari 2012, 12/13 en 12/803 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)
Datum uitspraak 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet van 29 mei 2012 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
Tegen voornoemde uitspraak heeft mr. J.J.A. Bosch namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 17 juli 2012. Voor appellant is mr. Bosch verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De uitspraak van de Raad van 29 mei 2012 berust hierop, dat de aangevallen uitspraak
- waarbij de voorzieningenrechter van de rechtbank twee verzoeken om voorlopige voorziening van appellant heeft afgewezen - een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb. Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
2. Appellant heeft in verzet het volgende aangevoerd. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet bestaat de mogelijkheid om bij de Raad hoger beroep in te stellen tegen uitspraken van de voorzieningenrechter die betrekking hebben op besluiten op grond van in de bijlage bij de Beroepswet genoemde besluiten. Aangezien de Wet werk en bijstand (WWB) in deze bijlage is vermeld en de aangevallen uitspraak besluiten ingevolge de WWB betreffen, staat tegen die uitspraak hoger beroep open bij de Raad. Weliswaar wordt in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet een uitzondering gemaakt voor uitspraken als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb, maar deze bepaling is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is namelijk geen sprake van een behoorlijke rechtsgang, nu tegen uitspraken als hiervoor bedoeld geen hoger beroep openstaat. Van belang hierbij is dat appellant zijn huurbetalingsverplichting niet kan voldoen, dat als gevolg daarvan zijn woning is ontruimd en zijn goederen, die in de opslag staan, op 17 juli 2012 zullen worden vernietigd en dat hij ook niet meer aan zijn andere betalingsverplichtingen kan voldoen. In het civiele recht bestaat wel de mogelijkheid hoger beroep in te stellen tegen uitspraken van de voorzieningenrechter.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Artikel 18 van de Beroepswet luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, inzake:
(...)
b. een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort.
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
(...)
d. een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van die wet (...).
3.2. Artikel 6 van het EVRM waarborgt niet het recht op hoger beroep tegen rechterlijke uitspraken. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 9 juni 2005, LJN AT7622. Reeds om die reden slaagt de verzetsgrond dat artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet in strijd is met artikel 6 van het EVRM niet.
3.3. Voor zover appellant heeft willen betogen dat in zijn geval aanleiding bestaat om het in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet neergelegde appelverbod te doorbreken, slaagt dit betoog niet. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 19 februari 2009, LJN BH4486) kan tot een doorbreking van een wettelijk appelverbod slechts aanleiding zijn, als sprake is geweest van evidente schending van beginselen van goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen. Appellant heeft in verzet geen argumenten naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat deze uitzondering zich hier voordoet. Er is in dit geval dan ook geen grond om aan het appelverbod voorbij te gaan. De enkele omstandigheid dat in het civiele recht, ingevolge artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hoger beroep kan worden ingesteld “Van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd”, vormt geen aanleiding om daarover anders te oordelen.
3.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.C. Oomkens
HD