11/678 WWB, 11/679 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 16 december 2010, 09/881 (aangevallen uitspraak)
[Appellant 1] en [Appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
Datum uitspraak 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Horsten-van Gemeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 10 juli 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij vonnissen van de rechtbank Assen van 25 mei 2009 is ten aanzien van appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2. Op 10 juni 2009 hebben appellanten, ieder voor zich, bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de salariskosten van de bewindvoerder ten bedrage van € 47,60 per maand. Bij besluit van 4 augustus 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 oktober 2009 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvragen afgewezen. Het college heeft daartoe overwogen dat indien het salaris van de bewindvoerder niet kan worden voldaan uit het inkomen, het salaris pas hoeft te worden betaald na beëindiging van de schuldsanering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Gelet op de op hen van toepassing zijnde beslagvrije voet, is het voor hen onmogelijk om de maandelijkse boedelbijdrage ten behoeve van het bewindvoerdersalaris te betalen. Wanneer de rechtbank te zijner tijd de opheffing van de schuldsanering uitspreekt en daarbij tevens het salaris van de bewindvoerder bepaalt, zal er onvoldoende saldo op de boedelrekening aanwezig zijn om het salaris te voldoen. Appellanten zullen dan direct na het beëindigen van de schuldsanering met een nieuwe schuld - aan de bewindvoerder - worden geconfronteerd. Deze ontwikkeling is ongewenst en onredelijk. Het is mede om die reden noodzakelijk dat het college aan hen bijzondere bijstand verleend ter voldoening van de maandelijkse boedelbijdrage ten behoeve van het bewindvoerdersalaris.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient bij de toepassing van deze bepaling eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
4.2. Gelet op de door het college ter zitting van de rechtbank gegeven toelichting, begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat het college daaraan ten grondslag heeft gelegd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB omdat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich niet daadwerkelijk voordoen.
4.3. Vast staat dat appellanten ten tijde hier van belang inkomens hadden die de beslagvrije voet niet overtroffen. Anders dan appellanten veronderstellen, zijn zij dan niet gehouden een - minimale - maandelijkse boedelbijdrage te betalen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 29 november 2011, LJN BU6961), is het in strijd met de Faillissementswet van appellanten te verlangen dat zij een minimale maandelijkse boedelbijdrage betalen indien hun inkomens de beslagvrije voet niet overtreffen.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3 doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich bij appellanten niet daadwerkelijk voor. Indien appellanten desondanks de - minimale - boedelbijdrage hebben betaald, zijn deze kosten zonder noodzaak gemaakt. Vergelijk de uitspraken van de Raad van 29 november 2011, LJN BU6961, en 21 juni 2011, LJN BR0338. Dat appellanten in de toekomst mogelijk met een nieuwe schuld - aan de bewindvoerder - worden geconfronteerd, brengt niet met zich dat het college aan appellanten bijzondere bijstand dient te verlenen, terwijl de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand hebben gevraagd zich niet daadwerkelijk voordoen.
4.5. Uit hetgeen is overwogen in 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M. Tason Avila